Article

Sleutelen aan het beddenhuis

Gideon Boie


25/04/2020, A+

Architectuur kan wel degelijk de basis vormen van nieuwe zorgrelaties, weg van de onverschillige logica van de typische ziekenhuiscomplexen. Hieronder beschrijven we drie bestaande modellen die elk op hun eigen manier aantonen hoe innovatieve zorgrelaties hand in hand gaan met al even innovatieve architectuur.

Download PDF 

De kwaliteit van zorgarchitectuur moet afgemeten worden aan de mate waarin het antwoord biedt op het beddenhuis.[1] We spreken dan over de typische ziekenhuiscomplexen waarin de vormgeving een letterlijke vertaling is van het aantal beschikbare ‘bedden’, d.i. de rekeneenheid voor overheidsfinanciering in de zorgsector. Het resultaat is een typologie van serieel geschikte kamers in aan elkaar geknoopte gangen. De typologie druppelt neer vanuit algemene ziekenhuizen op zowat alle bouwprogramma’s in zorg en welzijn. Het doet er eventjes niet toe of patiënten al dan niet bedlegerig zijn. Het doet er niet toe of toezicht überhaupt nodig is. De onverschillige logica van het beddenhuis zet zich in rechte lijn door naar de omgeving, waarmee ze nauwelijks uitstaan heeft.

In dit artikel werpen we een blik op drie gevallen waarin de architectuur weldegelijk de basis vormt van nieuwe zorgrelaties. Het gaat dan in de eerste plaats om de relatie tussen zorgverlener en zorgvrager, maar evengoed om de relatie tussen patiënten onderling én de relatie met familie, netwerk of buurtbewoners. De gevalstudies situeren zich in de zorg voor ouderen en personen met een handicap. Het gaat over residentiële dienstverlening, waar de dokter niet aan bed komt en evenmin heen en weer gerold wordt met bedden. Er is dan ook weinig tot geen reden om vast te houden aan een typologie die afstamt van de kliniek.

In de trant van Kapelleveld

Een eerste model is de inbedding van een woonzorgcentrum in het hart van een dorp. Woenst NV, een ontwikkelingsmaatschappij van de ondernemersfamilies De Meuter en Verdoodt, verwierf de erkenning voor 58 bedden in ouderenzorg in de regio en concentreerde deze in Sint-Katerina-Lombeek, aangevuld met 41 service flats.[2] De uitbating van de ouderenvoorzieningen werd voor 27 jaar uitbesteed aan het internationaal concern Armonea. De service flats worden stuk per stuk verkocht. De individuele kamer vormt het elementaire deeltje in het ontwerp van architecten de vylder vinck taillieu, wat plaats schept voor de intieme leefwereld van bewoners.[3]

De opvallende verspringing in de gevel voorziet elke kamer van een hoekvenster (wat het panorama verruimt) en half ingesloten balkon (wat inkijk beperkt). De verspringing herhaalt zich vanzelfsprekend in de gang, waardoor ontmoetingsruimten gesuggereerd worden ter hoogte van de kamerdeuren. De gangen worden per twee aan elkaar gekoppeld met een gemeenschappelijke eet- en zitkamer. Er zijn twee types gang, afhankelijk van de positie van het venster op het einde van de gang.[4] De twee aparte vleugels met service flats hebben een identieke opbouw, maar zijn gekoppeld met de algemene cafetaria en inkom.

De inplanting aan de binnenzijde van een bouwblok is geïnspireerd op de idee van onzichtbare zorg.[5] Het woongebied – rood gekleurd op het bestemmingsplan – vergt een zorgvuldige afstemming met de achtertuinen van de buren. Het gebouw grijpt met zes vingers in alle mogelijke hoeken van het terrein. Ook wordt de impact beperkt door het te verzinken in het hellende terrein. De witte baksteen met donkergroene voeg, de houten dakconstructie en de uitkragende zonneschermen zorgen voor een herkenbare, warme look. De relatief kleine kavel van ca. 1 ha wordt tenslotte ontsloten door op twee plaatsen de huizenrij open te breken.

In de trant van Gielsbos

Een tweede model is de ontmanteling van de zorginstelling in kleinschalige woongemeenschappen. GielsBos is een provinciale instelling voor personen met een fysieke en mentale beperking, opgestart in de jaren 1978 op initiatief van de provinciegouverneur, die zelf een kind met beperking heeft. Het centrum heeft een capaciteit van ca. 323 bedden en functioneert als een quasi autonoom dorp in de beschermende bosomgeving van Zwartgoorheide. De ontwerpopgave bestond uit een gefaseerde nieuwbouwoperatie van het volledige gebouwenarsenaal.[6] Dierendonckblancke architecten werden aangesteld na een Open Oproep van de Vlaams Bouwmeester.[7]

Het ontwerp versterkt de heterotopische setting van het zorgcentrum. De lukraak verspreide gebouwen worden stelselmatig vervangen door vijf woonerven met telkens vijf wooneenheden rond een gemeenschappelijk voorplein.[8] De vijf woonerven worden onderling verbonden met een ringweg, die het gehele centrum structureert en de basis vormt van de wandelinfrastructuur. De woonerven zijn voorzien op groei door telkens plaats te laten voor de eventuele bouw van een zesde wooneenheid. Alle verkeerstromen (bewoners, verpleging, diensten) worden gecombineerd waardoor een gezellige drukte ontstaat aan de voordeur.

De individuele wooneenheden bieden telkens huisvesting voor een 8-tal personen in twee typologische varianten: één voor actieve mensen (o.a. autisme spectrum stoornis) en personen met ernstige meervoudige handicap. In de wooneenheid zijn de verzorgingsfaciliteiten (o.a. badkamer) een sleutel tussen de woonkamer en de slaapkamers. In de genereuze binnenruimte loopt de woonkamer over in patio en gang, die daardoor nuttig is als verblijfsplek. Gesloten deuren worden gedifferentieerd met een kleurcode.  De open keuken is het hart van de woning en geeft zicht tot in elke hoek van de woning. Elk huis is gericht op de groene buitenruimte en het voorplein.

In de trant van Huis Perrekes

Een derde model is het uitbouwen van een zorgcontinuüm in verschillende huizen verspreid door het dorp. Huis Perrekes werd in 1986 opgericht als alternatieve voorziening voor personen met dementie in Oosterlo en biedt plaats voor wonen (drie huizen met 15 bedden), logeren en dagopvang. In 2011 wordt een visieontwikkeling door Studio Ester Goris opgestart met het oog op uitbreiding. De bedoeling was om te bouwen op het naastliggend terrein, waarbij een grondruil met de gemeente het mogelijk maakte om een link te leggen met de dorpsstraat. De ontwerpopdracht wordt via een Open Oproep toevertrouwd aan NU architectuuratelier.[9] Uiteindelijk verandert het plan resoluut en wordt de uitbreiding gerealiseerd in een bestaande villa aan de overkant van de dorpsstraat.[10]

De indeling van de villa blijft grotendeels intact. De woon- en eetkamers vormen samen met de open keuken het hart van het woonzorgcentrum. De bovenverdieping werd ingericht met enkele studio’s en gastenverblijven. In de inkomhal bevindt zich een verzorgingskamer met meubilair dat in alles zo normaal mogelijk wil zijn. In een lage aanbouw bevinden zich de individuele kamers, waardoor een dag- en nachtritme mogelijk is. De aanbouw omarmt de tuin en heeft slechts aan één zijde kamers, waardoor er een panoramisch zicht is op de riante tuin. In de tuin werd een paviljoen gebouwd, waar activiteiten doorgaan voor bewoners en/of buitenstaanders.

De normalisering van de zorgfunctie werkt door tot in het kleinste detail van de interieurvormgeving. De bestaande ingebouwde kasten en lambrisering in de woonkamer zijn geïntegreerd in de verbouwing. Het meubilair is met zorg uitgekozen en lijken persoonlijke eigendommen van bewoners. Enkele centrale meubelstukken zijn speciaal ontwerpen. Het meest curieuze meubel is ongetwijfeld het wiegbed in de verzorgingskamer. Indertijd ontwikkelde Huis Perrekes een bed met hoge, houten bedrand voor een grote geborgenheid. Het wiegbied maakt een update van het bed met mogelijkheid om te wiegen, als rustgevende activiteit voor erg kwetsbare mensen.[11]

Tenslotte

De drie hierboven beschreven gevallen tonen elk op een eigen manier hoe innovatieve zorgrelaties en dito architectuur dialectisch hand in hand gaan. Je kan niet denken over dienstverlening in de zorg zonder de ruimtelijke voorziening erbij te denken, en vice versa: het denken over kwaliteit van de ruimte krijgt pas betekenis in relatie tot de handelingen die gesteld worden in de zorg. Evengoed moet de koehandel met bedden gedacht worden als onderdeel van de discussie over zorgarchitectuur. Het bed is niet louter een neutraal gegeven in het programma van eisen, maar vormt de drijfveer die betekenis verleent aan heel wat ontwerpbeslissingen.

Paradoxaal genoeg is weinig innovatieve zorgarchitectuur te vinden binnen innovatieve zorgprogramma’s. We denken aan ambulante zorg, preventie of mantelzorg. In dergelijke eerstelijnszorg verdwijnt de geprefereerde relatie met vastgoed en is bouwpraktijk veel minder vast omlijnd. En wat te doen met de vernieuwing van al de bestaande ziekenhuiscomplexen? De financieringsmechanismen in de zorg (VIPA) hebben steevast afbraak en nieuwbouw bevoordeeld boven verbouwing. Ook hierdoor lijkt zorgarchitectuur een nauwe band met de bouwpraktijk te onderhouden.

Voorzichtigheid is tenslotte geboden met extrapolaties over vernieuwing in de zorgarchitectuur op basis van de hierboven beschreven gevalstudies. De ouderenzorg is misschien wel het meest voor de hand liggende voorbeeld van zorgarchitectuur. Architectuurboeken en magazines – ook deze A+ editie – zijn goed gevuld met woonzorgcentra’s en serviceflats. Dat is niet geheel verwonderlijk gezien de maatschappelijke aandacht voor ouderenzorg en een vastgoedmarkt die gretig inspeelt op het grijze goud. Op veel andere terreinen van de zorg hinkt de architectuur mijlenver achterop en zien we nog steeds het beddenhuis verschijnen als passe-partout.

Voetnoten

[1] Het neologisme is een samentrekking tussen bed, als financieringseenheid in de zorg, en het ziekenhuis. De pejoratieve term werd gebruikt in gesprekken met artsen, personeel en patiënten in KARUS. Zie: Gideon Boie, Adieu aan het beddenhuis, Psyche 31(4), 2019.

[2] Woenst NV werkte eerder samen met architecten de vylder vinck taillieu voor het project Wivina (Groot-Bijgaarden) en binnen de Pilootprojecten Zorg van de Vlaams Bouwmeester.

[3] Ik baseer me op de lezing van Jo Taillieu georganiseerd door de studio zorgarchitectuur van de Faculteit Architectuur KU Leuven, campus Gent, op 6 november 2019 in KARUS (Melle).

[4] Eén gang werd inmiddels ingericht voor dementerende ouderen, door de gang af te sluiten van de gemeenschappelijke leefkamer en het venster in de gang af te plakken.

[5] De idee van ‘onzichtbare zorg’ werd geïntroduceerd door Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen met het programma Pilootprojecten Zorg, waarvoor Woenst en architecten de vylder vinck taillieu het concept ‘zorgdorp’ uitwerkten binnen een niet gerealiseerd project in Ternat.

[6] De verbouwing gebeurt in vier fasen. Fase 1: opening van Woonerven Rozendries en Klaverveld (66 bewoners) op 21 maart 2014. Fase 2: opening woonerf Bosheuvel op 23 september 2016. Fase 3: opening van woonerf Grasland op 31 mei 2018. Fase 4: werken aan woonerf Mezenhof.

[7] Aanstelling van architect gebeurde via de Open Oproep 1716 van de Vlaams Bouwmeester, 2013.

[8] Ik baseer me op de lezing van Alexander Dierendonck georganiseerd door de studio zorgarchitectuur van de Faculteit Architectuur KU Leuven, campus Gent, op 6 november 2019 in KARUS (Melle).

[9] Voor een beschrijving van de ontwerpvoorstellen in Open Oproep 2105 van de Vlaams Bouwmeester zie: Gideon Boie, Ook een projectdefinitie vergt creativiteit, Psyche 26 (3), 2014.

[10] Halewijn Lievens, Ester Goris en Carla Molenberghs in VUB Crosstalks.

[11] Het wiegbed werd ontwikkeld door NU architectuuratelier en Atelier Modest. Het wiegbed inspireerde zich op een bed ontwikkeld door architect Gerard Cools, verantwoordelijk voor het ontwerp van Huis Perrekes in 1990. Zie de film over het wiegbed gemaakt door Ingel Vaikla.

 

Gepubliceerd in A+ 283, april/mei 2020

Tags: Care, Psychiatry, Vlaams Bouwmeester

Categories: Architecture

Type: Article

Share: