Article

Optimisme in de architectuur

Gideon Boie


02/06/2019, De Architect

Image: Atelier Kanal, noAarchitecten - EM2N - Sergison Bates

‘Pessimisme in de theorie, optimisme in de praktijk’ is een slagzin die Lieven De Cauter in koeien van letters liet aanbrengen in de foyer van het Kaaitheater in Brussel. Hoewel ik de boodschap altijd geaffirmeerd heb, roept het vragen op als we een plaatsje zoeken voor kritiek in de afweging. Architectuurkritiek laat zich immers informeren vanuit theorie, maar zit de praktijk op de huid. Kritiek wil zich niet terugtrekken in abstracte reflecties. Aan welke kant van de afweging zullen we de kritiek dan situeren? Hoeveel pessimisme kan de praktijk verdragen? Is een praktische kritiek mogelijk zonder optimisme te versmoren? Kan een optimistische kritiek meer zijn dan retroactief manifest? En hoeveel pessimisme verdraagt de ontwerppraktijk?

De vragen kwamen bovendrijven na een sofagesprek met An Fonteyne, frontvrouw van noAarchitecten. “De plicht om optimistisch te zijn” was de opdracht die An Fonteyne meegaf bij de bespreking van het ontwerp van noAarchitecten + SergisonBates + E2MN voor KANAL Centre Pompidou, de toekomstige cultuurpool in Brussel binnen de iconische Citroëngarage. De cultuurpool zal opereren als een “genereuze ruimte in de stad”, die onderdeel vormt van het stedelijke leven rondom. Het ontwerp creëert twee werelden binnen het voormalige garagecomplex: enerzijds de geklimatiseerde museumruimte en bijhorende programma’s (archief en dergelijke) en anderzijds de grote zee van open ruimte die zich strekt van de majestueuze showroom (waarbij de metershoge vensters zullen openschuiven) over de hellingen naar de oude werkhuizen. “Je komt niet binnen in een museum”, zei An Fonteyne, “in KANAL zal iedereen de mogelijkheid krijgen om rond te hangen.”

Een toehoorder vroeg zich af hoe genereus KANAL zal zijn naar bijvoorbeeld de transmigranten die een eindje verderop in het park overnachten. Het antwoord van An Fonteyne: “De intenties zijn helder, we kunnen slechts positief zijn.” Bedenkingen bij het KANAL project waren terecht en legitiem, maar de goede intenties zijn van dien aard dat falen niet tot de opties behoort. De vraag is of het optimisme van de architect niet wat overtrokken is. Veel koop je niet met de goede bedoelingen van opdrachtgever, voor wie het programma van de cultuurpool allerminst uitgeklaard is. Ook wordt architectuur niet enkel gebouwd op goede intenties van de architect, maar evengoed op een receptie door publiek en de heel alledaagse consumptie van het gebouw.

Met het optimisme schoof An Fonteyne de beroepsethiek van een praktiserende architect door naar de kritische toehoorders. In de concepttekst over KANAL spreekt noAarchitecten over een ‘radicaal optimistische architectuur’ en met het goed recht. Een dienstverlener kan weinig anders dan noodzakelijk geloven in het project waarvoor ze kandideren – het omgekeerde zou helemaal vreemd zijn. De vraag is waarom critici een zelfde beroepsethiek moet volgen.

Het brengt ons op een tweede – en misschien diepere – reden waarom kritiek op KANAL misplaatst heet. KANAL gaat om méér dan KANAL alleen. De cultuurpool in de voormalige Citroëngarage is de hoeksteen voor de stadsontwikkeling rond het kanaal van Brussel, een industriële zone wiens smoezelige karakter jarenlang symbool stond voor de algemene verloedering van Brussel. In het ‘Plan Canal’ keerde de Brusselse Bouwmeester Kristiaan Borret de rollen om en figureert het kanaal als een verbindend element in de stad. Deel van de ambitieverhoging is de gunning van de ontwerpopdracht aan een architectenbureau dat niet gelinkt is met Brusselse vastgoedsector.

De strijd met de grote kwade vastgoedsector zorgt voor een bijna dwangmatig optimisme in de Vlaamse architectuurcultuur. Pijlen worden gericht op ‘de ander’ van de architectuur – politieke macht, economisch winstbejag, bekrompen buurtbewoners, etc. De rangen worden gesloten rond de eigen goden. Goede praktijkvoorbeelden staan immers per definitie gelijk aan een kritische ontwerppraktijk. Dat is begrijpelijk, omdat het afwijken van het banale bouwen juist het handelsmerk is van de kwalitatieve architectuur. Een ondoordachte architectuurpraktijk is een contradictio in terminis. In dergelijke context heeft traditionele architectuurkritiek geen plaats, of toch?

Toen Lieven De Cauter en ikzelf het ontwerp Robbrecht & Daem architecten voor de Biertempel in luid in vraag stelden – onze pijlen richtten zich op de reductie van een symbolisch beladen gebouw als de Beurs tot ocharme een Biertempel – was de verontwaardiging onder architectenbroeders groot. Wie haalde het immers in zijn hoofd om een ontwerp van Robbrecht & Daem te koeioneren, terwijl er wel wat andere katjes te geselen zijn in Brussel. Ook hier was de vrees dat de kritiek de ontwerpopdracht in gevaar bracht, net nu een iconisch project voor één keer niet in handen komt van de corporate architectenkantoren in Brussel.

Het was enkel een goed jaar later dat Kristiaan Borret stelde dat de kritiek op de Biertempel weldegelijk een positief effect gekend heeft, aangezien het stedenbouwkundig advies expliciet eiste dat het bierthema terug gedrongen werd. Het was een uitzonderlijk advies, stelde Kristiaan Borret, aangezien een stedenbouwkundige dienst in Brussel doorgaans enkel uitspraak doet over de kleur van de glasgevel, de aanleg van de stoep of het aantal parkeerplaatsen, niet over de kwaliteit van haar inhoud.

De paradoxale conclusie is dat de ambitieverhoging waarmee de architectuursector opriep om zich achter de Biertempel te scharen, enkel mogelijk werd door datgene wat ons het meest dierbaar is – d.i. de architecturale kwaliteit getekend Robbrecht & Daem – op het spel te zetten. Omgekeerd was het kritiekloos meegaan in het bedenkelijke programma van de Biertempel om het ontwerp van Robbrecht & Daem te redden misschien wel de ergste vorm van zelfkastijding waarmee architecten hun canon verloochenen – in het bijzonder Michael Sorkin’s kritiek van het themapark als handboek om de binnenstedelijke winkel- en feestcultuur te begrijpen.

De kleine geschiedenis van het Biertempeldebat toont hoe moeilijk het is om kritiek een eigen plaats te geven in de architectuurpraktijk, om voorbij te gaan aan de onmiddellijke weerstand die een kritische interventie opwekt en te zien hoe het pessimisme van de kritiek op een heel eigen manier – en volgens een eigen tijdspad – doorwerkt in de realiteit van een ontwerpproces.

Gepubliceerd in: Architect : Vakblad voor de Architect, 50 (2), pp. 124-125

Categories: Architecture

Type: Article

Share: