Article
Het museum niet aanraken svp
BAVO
03/12/2018, Oase Journal
Image: CIVA
Publieke interieurs in de ontwerpwedstrijd voor KANAL in Brussel
Op 27 maart 2017 werd een van de belangrijkste prijsvragen in Brussel aangekondigd: de Citroëngarage, een iconisch gebouw van ongeveer 45.000 m2 in het centrum van de stad en grenzend aan het kanaal, zou een nieuwe functie krijgen als kunstruimte en openbaar interieur voor de Brusselaars. Lokale en internationale architectenbureaus bundelden hun krachten en zeven teams werden geselecteerd om met elkaar te wedijveren. Aard en ambitie van het project raakt verschillende relevante architectuurkwesties in de hedendaagse stad: van de implementatie van een tempel van cultuur in het industriële erfgoed tot wat opdrachtgevers, gebruikers en architecten van zo’n plek verwachten. Gideon Boie en Thomas Rasker (BAVO) bespreken de zeven projecten als evenwaardige antwoorden op de vraag. Op die manier kunnen ze elk voorstel bekijken en ontdekken hoe stedelijk het publieke interieur in een bestaande, beladen toestand van de Belgische (en Europese) hoofdstad kan zijn.
‘Je hoort de geluiden van de fabriek resoneren. Je hoort ook nieuwe geluiden. Stemmen van kunstenaars. Muziek van performers. Geluiden van schoenen op de vloer, dansend. Het geluid van applaus. En kijk uit! Er rijdt ook een auto voorbij. Naar boven op de helling. Met een kunstwerk dat boven moet geïnstalleerd worden. Wauw opnieuw. Dit is uiteindelijk geen museum? Ja. Ook.’ (An Fonteyne, noAarchitecten)1
Veel gedoe rond een garage
De monumentale Citroëngarage in Brussel, met zijn 25 m hoge showroom aan het Saincteletteplein en daar achter gelegen constructiewerkplaatsen, krijgt een nieuwe bestemming. Het stond in de sterren geschreven dat het een groots project zou worden met internationale uitstraling. Alle politieke en culturele krachten werden samengespannen in de zoektocht naar een gepaste invulling voor dit gebouw uit 1934. Na jarenlang getouwtrek werd eind 2017 de stichting KANAL in het leven geroepen en kwam de aankondiging dat Centre Pompidou er een dependance zou openen. Ook het Brusselse centrum voor architectuur CIVA en enkele andere culturele instellingen nemen een intrek.
Het cultureel project KANAL is een belangrijke hefboom voor ontwikkeling in de Kanaalzone van Brussel. De markt zet in op wonen en kantoren, met onder andere de UP-Site woontoren, de overheidskantoren in het Teirlinckgebouw (ontwerp Neutelings-Riedijk) en de vervangende nieuwbouw van de KBC-blokken (ontwerp Office KGDVS). Het discours is even speculatief. De Brusselse overheid wil de marktontwikkelingen gericht aanvullen met gemengde functies.2 De Citroëngarage biedt alvast de gewenste infrastructuur voor culturele bedrijvigheid en stedelijke ontmoetingen.3
De Brusselse Bouwmeester, Kristiaan Borret, kreeg een voortrekkersrol in de ontwerpwedstrijd.4 De opdracht was om een groots museum in te richten, inclusief een open, publieke ruimte om zo de Brusselaars een cultuurplek van niet minder dan 35.000 m² te bieden.5 Voor de prijsvraag werden zes dreamteams van architecten uitgenodigd met telkens een goede afweging van Nederlandstalige en Franstalige ontwerpers, nationale expertise en internationale uitstraling, gevestigde waarden en veelbelovend jong talent.
Zeven publieke interieurs
In deze tekst beschrijven we de zeven wedstrijdontwerpen voor KANAL, met bijzondere aandacht voor de manier waarop het museuminterieur zijn eigen context redigeert.6 Op 22 maart 2018 werd bekend dat het team van noAarchitecten, E2M en Sergison Bates de wedstrijd gewonnen heeft. In dit artikel bespreken we evenwel de zeven ontwerpen als evenwaardige antwoorden. De volgorde is willekeurig. Een dergelijke lezing maakt het mogelijk elke inzending te beschrijven als een bijdrage aan nieuwe ontwerpkennis over museumarchitectuur, hergebruik van industrieel erfgoed en grootstedelijke ontwikkeling.
De aandacht voor het museuminterieur mag niet verbazen. Alle ontwerpen vertonen een merkwaardige voortzetting van André Citroën’s opvatting om een ‘stad in de stad’ te bouwen.7 De ontwerpbundels beginnen elk met de obligate schema’s ter aanduiding van de stedelijke inplanting en de ruimtelijke relaties die reiken van de Grote Markt tot Koekelberg, maar de uitwerking mist elk detail. Anders dan deze zelfbeperking te bekritiseren – de architecten hebben zich ongetwijfeld braaf gehouden aan het kader van de opdracht – willen we zicht krijgen op de vormen van stedelijkheid die binnen KANAL verbeeld worden.
De fabriek was altijd al een ‘andere plaats’ die over hoge muren invloed uitoefende op het stadsleven. Hardt en Negri beschreven hoe ‘in de negentiende en twintigste eeuw de groei van de stad en de kwaliteiten van de stedelijke ruimte bepaald werd[en] door de industriële fabriek, haar noden, ritmes en vormen van sociale organisatie’.8 Deze relatie speelt vandaag in KANAL, voor zover de culturele productieplaats het stedelijk leven absorbeert en hierdoor haar noden, ritmes en gemeenschapsvormen opdringt aan de stad.
We kijken naar de verbeelding en strategieën die de architecten hiervoor aandragen.
1. 51N4E + Caruso St John + L’AUC + Thomas Demand
Enkele bestaande gebouwen hebben erover gezorgd dat de Citroëngarage net niet samenvalt met het volledige bouwblok. De ontwerpers spreken hierbij over een ‘sabotage’ op de Citroëngarage door onder andere het Kaaitheater. Het ontwerp voor KANAL introduceert op gelijkaardige manier nog zes bijkomende, verspreide gebouwen, die het geheel licht verstoren. De gebouwen worden benoemd als schaakstukken. Men breekt hierbij met het idee van een museum als statisch geheel van uniforme, aaneengesloten tentoonstellingszalen. De zes toevoegingen krijgen elk een eigen identiteit, zowel in vorm, materialiteit, atmosfeer als programma. Elk onderdeel kan zich hierdoor manifesteren als quasi-institutie.
De vreemde bouwvolumes in de Citroëngarage worden opgevat als een beleving voor het kunstpubliek. Tussen de oude en nieuwe bouwvolumes ontstaat een open veld van mogelijkheden. De architecten doen beroep op de collectieve Brusselse verbeelding voor de programmering van vluchtige acties en zachte interventies. Men noemt het een ‘zacht museum’ dat podium biedt aan spontane processen die geen blueprint verdragen. Het Citroëncomplex absorbeert zo de energie in Brussel en biedt stedelijke bewegingen een plek binnen het kunstaanbod.
2. ADVVT + 6A + AGWA
In de voormalige werkplaatsen van de Citroëngarage wordt een rechthoekige museumruimte afgebakend met een hoge muur van baksteen en een stalen constructie. De geconditioneerde ruimte omvat zowat de helft van het gehele complex en wordt onderverdeeld door middel van witte wanden. Alle tussenvloeren zijn verwijderd. De ijle ruimtelijkheid die zo ontstaat legt maximale nadruk op het fenomenale stalen dak. Tussen de oorspronkelijke gevel en de nieuwe bakstenen binnenmuur ontstaan meanderende tussenruimten voor allerhande feestelijke activiteiten.
Om de lichtvoetige, open opvatting van de museumruimte te doen werken, is een gestapeld volume toegevoegd. Het nieuwe volume wordt omschreven met de metafoor van de ‘Chevron’. Het is een motorblok dat alle facilitaire museumfuncties bevat, zoals archieven, restaurant, bibliotheek en winkel. De Chevron vormt hiermee de centrale generator van bewegingen en stromen door het gebouw heen. De Chevron is tegelijk letterlijk aangewend als een grafisch zigzagelement dat op verschillende manieren herhaald wordt in de architectuur, onder andere als motief in de gevel.
3. Office KGDVS + Christ & Gantenbein
Het nieuwe ‘Quartier Kanal’ wordt gedefinieerd door de toevoeging van twee witte, karakteristieke verticale volumes. De eerste prismatische ‘Expositiedoos’ aan de kanaalzijde bevat de tentoonstellingsruimten. De tweede cilindrische ‘Silo’ is naar de stad gericht en bevat kantoren en archief. De twee nieuwe bouwblokken vormen een delicate compositie binnen het geheel van de Citroëngarage en houden elkaar in balans. De raadselachtige, trotse volumes staan als een baken in de skyline van Brussel.
Het nieuwbouwprogramma wil de vroegere constructiewerkplaatsen ontlasten van alle onhaalbare ambities die door de opdrachtgever op de Citroëngarage geprojecteerd worden. Oude vloeren worden vervangen door een netwerk van mezzanines en sculpturale trappen vanwaar men de oorspronkelijke schoonheid van de draagstructuur kan bewonderen. Het dak vormt een integrerend element en beschermt een omsloten, geconditioneerd stukje stadsinterieur, inclusief parkjes met design straatmeubilair.
4. Diller Scofidio + Renfro + JDS
Twee haaks op elkaar staande verbindingsstraten maken het garagecomplex toegankelijk voor het publiek. Een eerste as tussen straat en kanaal is gewijd aan infrastructuur, productie en distributie. Er wordt onderdak gegeven aan een schier oneindig gevarieerd programma met modeshows, voedselmarkten, designbeurzen en festivals. Een tweede as is gewijd aan het onderwijzen van bezoekers en het verspreiden van kennis. Hier bevinden zich het auditorium, een expositiegalerie, de archieven en het architectuurcentrum.
Een publieke lus kronkelt acrobatisch langs de museumruimten en eindigt op het monumentale dak van het garagecomplex. Het dynamische belevingscircuit kijkt uit op dit dak en de omgeving. Tegelijk kan de voorbijganger op een ongedwongen manier een blik werpen op de kunstinstallaties en performances die zich binnen afspelen, zonder een kaartje te hoeven kopen. Dankzij de grote afmetingen van het spectaculaire uitkijkpunt ontstaat een extra plein op het dak waar projecties en manifestaties kunnen plaatsgrijpen.
5. NOA + EM2N + Sergison Bates
Drie robuuste gebouwvolumes worden opgetrokken te midden van de oude constructiewerkplaatsen van de Citroëngarage. De nieuwbouw voldoet aan de hogere comforteisen voor culturele infrastructuur; de gebouwdelen krijgen elk een doelgericht programma: cultureel centrum, archief, kantoor, architectuurcentrum enzovoort. De heldere plaatsing van de blokken ademt de oorspronkelijke geest van assemblage-ateliers, waar nu de bezoeker doorheen geleid wordt van het ene naar het andere programma. Het nieuw verkavelde landschap van de werkplaatsen wordt samengehouden door het fries dat tegelijk dienstdoet als uithangbord.
Twee haaks op elkaar geplaatste circulatie-assen op het gelijkvloers doen dienst als verkeerswisselaar. In de werkplaatsen is de circulatieruimte sterk gericht op de geëtaleerde producten. Het opschrift en de etalages zijn duidelijk afleesbaar en verleiden de kunstconsument om te shoppen in het cultuuraanbod. De originele hellingen, toegevoegd doorheen de jaren en bedoeld om auto’s van het ene niveau naar het andere te loodsen, leiden nu het publiek naar de piano nobile, die een veel opener karakter heeft dan het gelijkvloers. De opbouw is gelijkaardig aan een winkelcentrum.De tentoonstellings- en werkruimten zijn toegankelijk vanop beide niveau’s, door de extra etalages die direct uitgeven op het verbindende platform. Het atrium biedt doorzicht naar beneden.
6. OMA
Overbodige bouwsels in de Citroëngarage worden verwijderd om vervolgens het overblijvende geheel in twee heldere porties te verdelen. De eerste portie huisvest de bestaande volumes en programma’s aan het Saincteletteplein, zoals de voormalige showroom en het Kaaitheater, aangevuld met een architectuurcentrum en parkeergarage. De tweede portie is het museum voor hedendaagse kunst, ondergebracht in de bestaande werkplaatsen en bestaande uit een vierkante rondgang met een centraal open forum. De snijlijn staat loodrecht op de kade; ze vormt een publieke straat naar de kaai en wordt geaccentueerd door een glazen dak en rijke boombeplanting.
De twee kruisende publieke straten zijn de wisselaars tussen de verschillende ontmoetingsplatforms. In het museumdeel zorgt de structuur van een rondgang met open doorzichten voor kruisbestuiving tussen installaties, performances en evenementen. De garage opereert 24/24u. Flexibele witte wanden op een raamwerk zorgen ervoor dat alles overal en altijd mogelijk is. Portaalkranen staan ter beschikking. De scenario’s stapelen zich op. Toeschouwers, uitvoerders en flaneurs komen terecht in een brandpunt van culturele en sociale interactie.
7. Lhoas & Lhoas + Ortner & Ortner + Baukunst
In de rug van de showroom en het bestaande Kaaitheater wordt het ‘Witte Blok’ gebouwd. Het gebouw is opgevat als een elegante aanvulling op het garagecomplex en neemt de volle breedte van het terrein in. De eenvoudige vormgeving zorgt voor een raadselachtig effect. Het gesloten volume is zo groot dat de schaal verdwijnt. Het witte, uitdrukkingsloze gelaat van het gebouw zal de bezoeker intrigeren en verrassen. Het gebouw is tegelijk toevluchtsoord, belevingsplaats en functioneel museumcomplex. Perforaties in de vloeren zorgen binnen het gebouw voor een spel van licht en doorzicht.
De voormalige werkplaatsen zijn opgevat als stedelijke fabriek. Het is een multifunctionele schijf met op het gelijkvloers huisvesting voor bibliotheek, archieven en kantoren. Grote openingen zorgen voor een visuele relatie tussen de verdiepingen. Deze plaatsen zijn tegelijk opgevat als een artificiële ‘ecotopie’ met diverse plantengroei en hoogstammige bomen. Het volledig vrijgemaakte ‘stedelijk podium’ baadt in het licht en is de plaats waar experimenten aanleiding zijn voor nieuwe ontmoetingen tussen bezoekers en kunstenaars.
De omgekeerde geest van André Citroën
De ontwerpen voor KANAL, hoe verschillend ook, vertonen opmerkelijk genoeg één gelijklopend element. In elk ontwerp wordt de kenmerkende showroom in ere hersteld, na jarenlang gebruikt te zijn voor opslag van het wagenpark. In immens hoge showroom werden in de loop van de tijd vijf vloeren aangebracht en de etalages werden zorgvuldig verduisterd. Deel van de opdracht was om, wat beschreven werd als ‘hinderlijke’ tussenvloeren, te verwijderen en de glazen pui weer open te maken. In elk ontwerpvoorstel behoudt de showroom zijn vroegere leegte. Hiermee wordt teruggegrepen naar de oorspronkelijke ambitie van André Citroën om architectuur in te zetten als ultiem publiciteitsinstrument. De garage functioneert, in de woorden van Charles Jencks, als een ‘gigantische metafoor die haar eigen functie proclameert’.9
De eerbied voor het postmodernisme avant la lettre werkt door in het gehele complex. De pr-waarde van architectuur wordt evenwel omgekeerd: niet langer gericht naar de stad, maar nu op het kleine universum van een museum.10 Het zijn niet de voorbijgangers, maar de gebruikers van het museum zelf die verleid worden om zich in het culturele gebeuren onder te dompelen. De ontwerpteams gebruiken, elk op een eigen manier, de fantasie van een industriële harmonie als fetisj voor de hybride cultuuruitingen in de toekomst. Reeds bij de opening (mei 2018) bleek dat het gebouw vele malen interessanter is dan de kunstexpositie zelf.
Het flanerende publiek glijdt van de ene naar de andere verbazing, terwijl het de industriële restanten als achtergrond bij de kunstige installaties aanschouwt. De romantische subjectiviteit van KANAL brengt ons ten slotte tot een binnenstebuiten gekeerde, stedenbouwkundige discipline. In de imposante werkplaatsen van de Citroëngarage worden grote bouwvolumes getekend – de signatuur van de architect is duidelijk, maar het blijft raden naar de interne kwaliteit van de gebouwen. Ontwerpaandacht gaat vooral naar de ruimte tussen de volumes. Deze tussenruimte wordt ontworpen met de precisie van het interieur dat de Citroëngarage zelf ensceneert – de link met de stedelijke omgeving is bijzaak geworden in een microcosmos, waarbinnen allerhande doorkijkjes en straatmeubilair aanleiding zijn voor gedetailleerde situaties.
Opvallend is dat de opdracht gegund werd aan het ontwerp met de minst vrijblijvende definitie van tussenruimte. In het ontwerp van noAarchitecten, E2M en Sergison Bates wordt de open tussenruimte het sterktst bepaald door de etalages waartussen de bezoekers kunnen shoppen. Hierdoor hoeft het museum het minst een beroep doen op eindeloze aanpassingen van het decor. Speelde hier de ervaring in de moederinstelling Centre Pompidou een rol?11 De goden mogen het weten – het oordeel van de jury is niet het onderwerp van deze tekst.
Noten
[1] Ontwerpbundel van noAarchitecten voor KANAL, beschikbaar gemaakt op de tentoonstelling ‘As Found. Prospective Heritage’, gecureerd door CIVA en tentoongesteld in KANAL – Centre Pompidou, Brussel, mei 2018.
[2] Kristiaan Borret liet bij zijn aanstelling als Brussels Bouwmeester noteren: ‘De ambitie is om de blue collar en de lofts, de bedrijvigheid en het wonen, met elkaar te verzoenen. (…) Ik noem het microzonering.’ Zie: Laurent Vermeersch en Steven Van Garsse: ‘Mooi of lelijk, daar gaat het niet over’, BRUZZ (29 april 2015). Zie ook: Bouwmeesternota 2015-2019, thema ‘Productieve Stad’, 18.
[3] Het Kanaalplan van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is opgesteld op basis van richtschema’s van stedenbouwkundige Alexandre Chemetoff, waarbinnen de Citroëngarage opgenomen werd als centraal element in het deelgebied Sainctelette, met de ambitie hier ‘stedelijke ontmoetingen te genereren.’
[4] De architectuurwedstrijd werd op 28 maart 2017 uitgeschreven door de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI) van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en later overgenomen door de Stichting KANAL.
[5] Zie: factsheet ‘KANAL’, opgemaakt door de Brusselse Bouwmeester, http://bma.brussels/nl/2018/03/23/factsheet-kanal-2/. De website van MSI vermeldt een totale oppervlakte van 48.000 m².
[6] We baseren ons op de ontwerpbundels van de architecten, beschikbaar gemaakt op de tentoonstelling ‘As Found. Prospective Heritage’, gecureerd door CIVA. De tentoonstelling in KANAL – Centre Pompidou Brussel duurt van 5 mei 2018- 10 juni 2019.
[7] We verwijzen naar de stelling van Michel Foucault in ‘Of Other Spaces’ dat ruimteverdelingen oorspronkelijk gebaseerd zijn op een sanctification of space die door de tijd heen als een gegeven ervaren wordt, o.a. de verdeling van ruimte voor vrije tijd en ruimte voor werk. Hij beschrijft verder in het zesde principe hoe de ruimtelijke indeling altijd gepaard gaat met een tijdsindeling. Zie Foucault’s tekst in: Michiel Dehaene en Lieven De Cauter, Heterotopia and The City (Abingdon: Routledge 2008), 13-28.
[8] Zie: Michael Hardt en Antonio Negri, Commonwealth (Cambridge, MA: The Belknap Press of Harvard University Press, 2009), 153-154. Ze werken de stelling verder uit in de drievoudige parallel tussen de fabriek en de hedendaagse metropool als plaats van productie, ontmoeting en antagonisme: ‘The metropolis is to the multitude what the factory was to the industrial working class, 250.
[10] De Brusselse Bouwmeester Kristiaan Borret distantieerde zich in de media expliciet van het Bilbao-effect. Zie: Kris Hendrickx, ‘Kanal wordt geen Bilbao’, Bruzz (22 maart 2018). Het Bilbao-effect werd wellicht op de meeste sappige wijze beschreven door Deyan Sudjic: ‘With its puckered titanium-skinned roof, swooping and soaring through bridges and embankments that line Bilbao’s river, the Guggenheim was more like a train crash than a building, a home-made mutant version of the Sydney Opera House. Its biggest achievement was seen as its part in the transformation of Bilbao from a grimy and run-down industrial backwater plagued by terrorism, with just a couple of international flights a day, into the sort of place where affluent Americans might spend a weekend, and which could figure in the opening sequences of a Bond movie – not, it has to be said, universally regarded as the essential measure of urban civilisation.’ In: Deyan Sudjic, The Edifice Complex (Londen: Penguin Books, 2006 [2005]), 278.
[11] Christoph Grafe wees, in een emailwisseling, terecht op de link tussen de zelfenscenering van de architectuur in de ontwerpen voor KANAL en die van het Centre Pompidou in Parijs (ontwerp Richard Rogers en Renzo Piano) waar de industriële esthetiek eveneens heeft gezorgd voor ‘uiteenlopende aanpassingscampagnes’.
Tekst gepubliceerd in Oase Journal #101, 90-103, ‘Microkosmos – een zoektocht naar de stad in haar interieurs’
Tags: Brussels
Categories: Architecture
Type: Article