Article
De onverschillige logica van het beddenhuis
Gideon Boie
08/07/2020, De Standaard
Al wekenlang meten we de schade op in de woonzorgcentra (wzc’s). Het leed bij wie naasten heeft verloren, is groot. Maar ook voor de overlevenden was het slot op deur een beproeving. De getuigenissen die de Vlaamse Ombudsdienst verzamelde, waren schrijnend (DS 4 juli). Filosoof Lieven De Cauter heeft de lockdown omschreven als een coronalimbo: een vreemde tussentoestand waar het leven opgeschort was. Het limbo was voor niemand erger dan voor de vrijwillige gevangenen van de woonzorgcentra.
De lockdown heeft voor de bewoners niets goeds gebracht, behalve dat ze geleerd hebben om te skypen met een tablet. Geen wonder dat de roep voor hervorming groot is. De kranten staan vol voorstellen over institutionele hervormingen, beleidsmatige bijsturing, personeelsbezetting en opleiding. Sommigen pleiten ervoor het roer om te gooien en te kiezen voor kleine familiale huizen, zoals Hilde Kieboom van Sant’Egidio in deze krant deed (DS 7 juli). Maar de paradigmashift zal pas slagen als we de ruimtelijke infrastructuur van wzc’s zelf ook herdenken.
Ruimte stond centraal in de strijd tegen covid-19 in de wzc’s. Om besmette bewoners te kunnen afzonderen, moest het personeel vliegensvlug afdelingen herindelen. Eetkamers werden afgesloten, bewoners moesten op de kamer blijven en cafetaria’s veranderden in urgentie-eenheden. Het terras kreeg een omheining. Op de koop toe ging de voordeur onherroepelijk op slot. Bezoekers konden zich aanmelden voor de babbelbox. Alleen een vensterbezoek kon nog.
De grote opsluiting was een centrale maatregel in de (bio)politiek om de coronacrisis te bezweren in de wzc’s. In de sanitaire crisis telde de individuele bewoner even niet meer mee, mensenrechten werden tussen haakjes gezet. Centraal stond de gezondheid van het hele lichaam, het wzc. De bewoner moest binnen blijven, de bezoeker buiten: dat sloot alvast één risicofactor uit. Het verzorgend personeel kon het virus evengoed binnenbrengen, maar dat zou controleerbaar zijn.
Een aparte wereld
Woonzorgcentra zijn een welzijnsbevoegdheid geworden, maar in de praktijk blijven ze eruitzien als kleine ziekenhuizen. Ik heb het niet zozeer over de bestaande rusthuizen, die gebouwd zijn in de vorige eeuw. Ik bedoel vooral de vele nieuwbouwprojecten in Vlaanderen, zowel publiek als privaat. Natuurlijk kun je goede voorbeelden vinden, maar in de meeste gevallen blijft de blauwdruk gebaseerd op die van ziekenhuizen.
In de typische ziekenhuiscomplexen is de vormgeving een letterlijke vertaling van het aantal beschikbare ‘bedden’ – de rekeneenheid voor overheidsfinanciering in de zorgsector. Het resultaat is een complex van serieel geschikte kamers en aan elkaar geknoopte gangen. De typologie van het beddenhuis druppelt neer vanuit algemene ziekenhuizen op zowat alle residentiële bouwprogramma’s in de zorg. De complexen hebben een generieke kwaliteit. Het doet er niet toe of bewoners al dan niet bedlegerig zijn. Een wzc kan morgen met gemak dienst doen als materniteit.
De onverschillige logica van het beddenhuis zet zich door in de omgeving. Het wzc is een wereld op zich en heeft weinig uitstaans met de omliggende wijk of het dorp. Het aloude ideaal van de separatie, waarbij zorgbehoevende mensen uit de samenleving verwijderd werden, is springlevend. Generaties scheiden was niet alleen een sanitaire maatregel tijdens de coronacrisis, dat was ook ervoor al zo, al bleef de voordeur toen openstaan. Geen wonder dat tijdens de lockdown snel geschakeld werd en het wzc effectief los van de realiteit kwam te staan.
Onzichtbare zorg
Enkele jaren geleden startte de toenmalige Vlaamse bouwmeester Peter Swinnen, in samenwerking met toenmalig minister Jo Van Deurzen (CD&V), een zoektocht naar innovatie in de zorgarchitectuur. De centrale gedachte was ‘onzichtbare zorg’: zorginstellingen deel laten uitmaken van het normale stadsweefsel. In het kader van de Open Oproep werden bijzondere ontwerpen gerealiseerd, zoals de uitbreiding van Huis Perrekes – waar mensen met dementie opgevangen worden – in de voormalige doktersvilla aan het dorpsplein van Oosterlo en De Drie Platanen in Oostende, waar het woonzorgcentrum de poort is naar het achterliggende park.
De coronacrisis toont dat de omgekeerde beweging ook nodig is: hoe kan de buitenwereld deel worden van het leven in een wzc? Het is inmiddels gebruikelijk dat vrijwilligers aan de slag gaan in de cafetaria en moestuin of helpen bij sociale activiteiten. Maar de architectuur blijft een eendimensionale relatie tussen zorgverlener en -nemer dicteren. Het gebouw dwingt een ouderenzorg af die vertrekt vanuit de kleine kamer met bed, tafel en sanitair. Bezoek kan alleen via de grote poort. En zo werd tijdens de lockdown een regeling voor elementair menselijk contact ondenkbaar. Dankzij de architectuur zat er niets anders op dan zwaaien aan het venster of skypen vanuit je kot.
Bibliografische noot: Gideon Boie, De onverschillige logica van het beddenhuis, De Standaard (08 July 2020), 28. Artikel over het Rusthuisrapport van de Vlaamse Ombudsdienst in De Standaard, 04/07/2020
Tags: Care, Corona, Vlaams Bouwmeester
Categories: Architecture
Type: Article