Article
Behoefte aan de straat
Gideon Boie
21/06/2021, A+
Image: Ivan Put
Het winnen van nieuwe publieke ruimte in restzones van de stad, staat garant voor unieke beelden. Het gaat dan vaak om voormalige industrieterreinen, verlaten kades of spoorbeddingen. In mijn eigen thuisstad Brussel denk ik aan de recente opening van Pannenhuispark langs de bovengrondse metrolijn en MolenWest naast het Weststation. Er zijn wellicht geen betere voorbeelden voor de domesticatie van de publieke ruimte te vinden. Rommelige zones worden met de grootste zorg ingericht en keurig onderhouden. Het zijn de nieuwe longen die de stadsbewoners ademruimte geven en de nieuwe attractiepool vormen van de buurt.
De nieuwe publieke ruimte kan je echter niet los zien van een desinteresse in de grootste netto oppervlakte publieke ruimte: de straat. Het is de publieke ruimte die aan ieders voordeur begint, maar als loutere infrastructuur onzichtbaar en ongedacht blijft. De ontwerpaandacht die naar een park of plein gaat, is omgekeerd evenredig met de nonchalance waarmee de straat wordt ingericht.
De straat is een bewegingsmachine, stelde Geert Bekaert vast in de gelijknamige film van Jef Cornelis, het dient om van de ene bestemming naar de andere te pendelen. De straat is toegewijd aan koning Auto. Voetgangers dringen samen op een ruimte van nauwelijks 1,5 meter breed – wel zo confronterend tijdens een pandemie. Fietsers worden getolereerd met suggestieve aanduidingen. Een kind krijgt met enig geluk een schoolstraat van 8 tot 8u30 en moet zich voor het overige schikken naar de grote mensenwereld. Een mindervalide moet zich maar zien te redden. De straat volgt slechts haar eigen wetten en laat geen ruimte voor verschil. De gebruiker van de straat is generiek, kent gender, kleur noch leeftijd.
De strijd tegen Covid-19 geeft een actuele betekenis aan wat Bekaert in dezelfde film ietwat nostalgisch benoemde als de ‘behoefte aan de straat’. Rijstroken worden omgevormd tot fietspad, stukken straat tot (tijdelijke) speelplaats, parkeerplaatsen dienen als terrasje, wandelaars en joggers lopen gewoon op het asfalt. De maatregelen zijn onooglijk in de eindeloze asfaltvlakte van de stad, het voortbestaan blijft onzeker, maar zijn niettemin hoopgevend. Het coronafietspad, de zomerstraat en het parkeerterrasje zijn de reële plaatsen die concreet zicht bieden op de grote droom van een gedomesticeerde publieke ruimte.
De pandemie vormt zo een onverwachte accelaratie voor de herverdeling van de publieke ruimte. Nu spreken we over de domesticatie van de schier oneindige restzone die de straat is. Een onbeduidende ruimtelijke infrastructuur wordt plots een bestemming in zichzelf. Het ondernemen van buitenactiviteiten is niet louter functioneel (woonwerkverkeer) noch recreatief (vrijetijdsbezigheid), maar in de eerste plaats een sanitaire noodzaak. Daarbij komt een claustrofobische reactie na een dagje telewerken en teleonderwijs, waardoor mensen massaal de straat op trekken. Deze redenen stapelen zich bovenop de sociale noodzaak voor stedelingen die de straat altijd al gebruiken als woonkamer.
Behoefte aan de straat in overvloed en toch ligt de herverdeling van de publieke ruimte gevoelig. Organiseer eens een coronafietspad en het land roept moord en brand. Het fietspad op de Wetstraat is een list om Brussel los te weken van Vlaanderen (Lubbeek in het bijzonder). Een fietspad op het Vierarmenkruispunt is dan weer een Vlaams complot om Brussel ontoegankelijk te maken. Het hangt er maar vanaf in welke navel je staart. Linkse kritiek richt zich op de coronafietspaden als dada van de middenklasse die de vraag naar betaalbare woningen vergeet. Spelende kinderen op de zomerstraat vormen een gevaar voor gentrificatie, terwijl de werkende mens op zoek gaat naar een parkeerplaats.
De werkelijke politieke kwestie is tegelijk een professionele kwestie. Gebruikelijk wacht een architect geduldig op een opdracht of Open Oproep, maar in het geval van de straat is de vraag hoe lang je nog kan wachten. Er is geen vraag, er is geen ambitie. Van mooie ontwerpbeeldjes schiet niets over op het eind van een lang ambtelijk proces met het afkloppen van circulatieplannen, inspraak van stakeholders (nutsbedrijven, nooddiensten en erfgoed), kritische feedback van buurtbewoners en finale bevestiging (of niet) in een politieke onderhandeling. Geen wonder dat de straat al vaak binnen het beheerbudget wordt opgelapt. Het publieke eigendom van de straat betekent al te vaak dat niemand verantwoordelijkheid neemt.
Paradoxaal genoeg geeft vooral individueel engagement aanzet tot de herverdeling van de publieke ruimte. Wat ambtelijke processen niet vermag, gebeurt doorheen wat architect-filosoof Doina Petrescu de ‘spontane rebellie’ van het individuele verlangen noemde – ik vertaal vrij: ‘Speelse actie vormt de katalysator van politieke stellingname en sociale processen.’ Het is de les van de Picardstraat in Sint-Jans-Molenbeek, waar buurtbewoners een nieuwe publieke ruimte maakten aan de eigen voordeur, een zomer lang, dankzij kleine subsidie aangevuld met bakken enthousiasme. Een herverdeling van publieke ruimte lost het woningvraagstuk niet op, maar vormt wel een unieke mogelijkheid om mensen actief deel te laten worden van hun onmiddellijke leefomgeving.
Beeld: Ivan Put, Picardstraat
Gepubliceerd in het themanummer ‘Domesticating Public Space‘: Gideon Boie, ‘Behoefte aan de straat’, A+ Architecture in Belgium, 290 (juni/juli 2021), 6-7.
—
Tags: Brussels, Corona, Verkeer
Categories: Urban planning
Type: Article