Article

Kunst als surrogaat voor maatschappelijke vernieuwing?

BAVO


2008, BAVO

In dit essay analyseren we de diepere oorzaak van de huidige vernieuwingsobsessie en haar omgekeerde, de vernieuwingsmoeheid, binnen de hedendaagse kunst. Wij situeren deze in de perverse situatie waarbij van kunstenaars verwacht wordt om te doen wat door alle andere maatschappelijke actoren als onmogelijk of onwenselijk geacht wordt: het creëren van maatschappelijke vernieuwing. Aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden analyseren we de effectiviteit van verschillende artistieke strategieën om met deze onmogelijke eis om te gaan.

Verslaafd aan nieuwe kunst

Het vermogen van de kunst om zichzelf permanent te vernieuwen manifesteert zich vandaag in de vorm van een heuse vernieuwingsdwang. De snelheid waarmee de nieuwe generatie de andere aflost, is nog nauwelijks bij te houden. Hierbij is er ook steeds minder sprake van een inhoudelijke bepaling van het nieuwe. Veel tentoonstellingen of overzichtswerken van jonge kunst hanteren een louter numerieke kwalificatie, zoals het aantal betrokken kunstenaars (9+1) de leeftijd van de kunstenaars (40×40) of zelfs de inhoud van de tentoonstellingsruimte (35m³). Curatoren, instellingen of uitgevers hebben het dan ook steeds moeilijker om een gemeenschappelijke lijn te ontdekken in de immense verscheidenheid aan vernieuwende kunstpraktijken – waarbij dan vaak de multipliciteit zélf verheven wordt tot de belangrijkste vernieuwende factor.

De vernieuwingsdwang binnen de kunsten gaat dan ook steeds meer gepaard met een vernieuwingsmoeheid. Dit kwam pijnlijk aan het licht in de recente essaybundel ‘Nieuw engagement in architectuur, kunst en vormgeving’ waarin het merendeel van de auteurs uitermate lauw reageerde op de vraagstelling. (1) Terwijl enkelen zich afvroegen of het nieuwe engagement geen goedkope ‘remake’ van de Mei ’68 kunst was, nam één auteur – politiek filosoof Dieter Lesage – de bundel zélf op de korrel. Hij zag deze als een slimme marketingstrategie om een niche te creëren voor een nieuwe lichting kunstenaars die dan verder te gelde gemaakt kan worden in overzichtstentoonstellingen, symposia en dus ook… publicaties.(2)

Deze focus op de commerciële, sectorale belangen van de artistieke vernieuwingsdwang is niet onterecht. De kunstwereld ontsnapt steeds minder aan de wetten van de markt. Kunstenaars worden in sneltempo heropgeleid tot creatieve ondernemers, terwijl kunstminnaars geherdefinieerd worden tot kunstconsumenten op zoek naar steeds nieuwe artistieke prikkels. Kunstcritici treden hierbij op als beursanalisten die het steeds veranderende terrein van de kunst angstvallig monitoren op zoek naar nieuwe trends en opkomende markten.

Zelfs de vele tegenpleidooien voor een oneigentijdse kunst die vernieuwing niet verwart met marktwaarde, ontsnappen niet aan de heersende vernieuwingsdwang. Denk bijvoorbeeld aan de hilarische situatie waarbij ‘schilder op leeftijd’ Lucian Freud vandaag volop gepromoot wordt als de nieuwe held van de hedendaagse kunst, als het prototype van een kunstenaar die wars van elke imperatief naar vernieuwing zijn hele leven ‘gewoon in zijn atelier’ bezig was, zich urenlang bezon over verfstreken en lichtnuances en… juist hierdoor zo verfrissend is.(3) En met het laatste zijn we uiteraard in dezelfde logica van het nieuwe verzeild – met het enige verschil dat dit nu gesitueerd wordt in het oude.

Kunst als substituut voor de politiek

Een louter economische verklaring van het huidige gebod tot vernieuwing binnen de kunst is echter te beperkt. Het verklaart nog niet waarom ook kritische ‘antikapitalistische’ kunstenaars vernieuwing nastreven. We moeten de vernieuwingsdwang eerder zien als een symptoom van een meer dieper liggende, maatschappelijke impasse. Zo stelde de Franse filosoof Jacques Rancière onlangs vast hoe de kunst vandaag steeds meer gevraagd wordt om de maatschappelijke tekorten en leemtes in te vullen als gevolg van een falend of zich terugtrekkend politiek bestel.(4) In het verlengde van deze vaststelling kunnen we de imperatief van artistieke vernieuwing zien als het resultaat van het toenemende onvermogen van de bestaande orde, of zelfs haar onwil, om de broodnodige maatschappelijke vernieuwing door te voeren in confrontatie met de vele hardnekkige problemen en grote uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. Een taak die zij dan graag uitbesteed aan de hedendaagse kunst die gevraagd wordt op te treden als een substituut voor de politiek.

Op het eerste zicht lijkt dit een positieve, zelfs utopische ontwikkeling: wanneer eerder was de bestaande orde immers vragende partij met betrekking tot verfrissende initiatieven vanuit de kunstwereld? De kunstenaar wordt hier geprezen omwille van eigenschappen zoals inventiviteit, visie, idealisme, onbevangenheid en pragmatiek. En laat dat nu precies de kwaliteiten zijn die een politicus vandaag mist…

Misschien is dit scenario wel te mooi om waar te zijn. De wanverhouding tussen de massieve opgave die bij de kunst gelegd wordt en de beperkte, vaak onbestaande middelen die tot haar beschikking staan, versterkt dit vermoeden. Hoe realistisch is het immers dat de kunst iets kan verwezenlijken waar zelfs machtige maatschappelijke actoren zoals de politiek of de markt zich niet toe in staat achten? Moeten we bijvoorbeeld lachen of huilen als aan de kunst de magische kracht toegekend wordt om in haar eentje de politieke democratie of de markt of hele stukken stad te redden van hun ondergang, of om een nieuw gemeenschapsgevoel te creëren?(5)

In plaats van het uitverkoren subject van een algemene vernieuwing van de maatschappij dreigt de kunst dan ook eerder te verworden tot precies het omgekeerde: een lapmiddel voor problemen waarvan een echte oplossing ongewenst is, een zoethoudertje voor aan hun lot overgelaten bevolkingsgroepen, een afleidingsmanoeuvre voor maatschappelijk ongenoegen en tenslotte ook: een kalmeringsmiddel tegen mogelijke politiek verzet. Kunst wordt zo een object of speelbal in de handen van een maatschappelijke orde die niet écht geïnteresseerd is in vernieuwing, maar slechts in het instandhouden van zichzelf en het onder controle houden van haar symptomen. Kortom: wat dreigt is een herhaling van het trauma dat de historische avant-gardes opliepen in de grote totalitaire regimes van de twintigste eeuw.

Artistieke vernieuwing in de probleembuurten

De utopische verwachtingen naar de kunst zijn nergens zo hoog als met betrekking tot één van de grootste maatschappelijke tekorten: het aanhoudende probleem van de probleembuurten. In wat volgt zullen we dit als de context gebruiken voor het analyseren en evalueren van verschillende artistieke strategieën om met deze hooggespannen verwachtingen om te gaan. Na het mislukken van de vele, massale pogingen om deze socio-economische rampgebieden te transformeren tot economische succeszones, is de ambitie teruggeschroefd naar dit van een goed beheer van de achterstand. Het voormalige vernieuwingsoptimisme is hierbij niet volledig weg, maar wordt overgedragen, behalve vaak op de bewoners zèlf, ook op kunstenaars. Aan de creativiteit van deze laatste wordt dan de utopische verwachting gekoppeld om – waar de markt en overheid faalden of zich terugtrokken – het vuur van de lang verwachte vernieuwing alsnog te laten ontbranden door verfrissende oplossingen of vernieuwende denkpistes te bedenken voor de hardnekkige maatschappelijke uitdagingen.

Ondanks het eerder genoemde gevaar om een surrogaat te worden voor een echt vernieuwende aanpak van probleembuurten, aanvaarden talrijke kunstenaars deze uitnodiging in een poging om een daadwerkelijk verschil te maken. De laatste jaren zagen we een exponentiële groei van kunstenaars die in deze wijken experimenteerden met alternatieve modellen van inspraak, tewerkstelling of gemeenschap. We kunnen hierbij zelfs spreken van één van de meest vernieuwende kunstgenres: ‘kunst in de probleembuurten’.

Een kunstactie die in deze context doorgaans naar voor geschoven wordt als één die erin slaagde om binnen de gegeven speelruimte toch iets anders of kritisch te doen, is de actie ‘Het dwaallicht van Nieuw Crooswijk’ van beeldend kunstenaar Jeanne van Heeswijk.(6) Deze vond plaats temidden van de hoogoplopende emoties in de aanloop van de grondige herstructurering van de Rotterdamse buurt Nieuw Crooswijk, waarbij een buurtcomité gerechtelijke procedures aanspande tegen de massale sloop en zelfs alternatieve plannen presenteerde. Samen met de buurt ontwierp van Heeswijk een collectief monument dat de ziel van de wijk moest vastleggen. Hoewel van Heeswijk persoonlijk tegen de sloop was, was haar belangrijkste doelstelling om de gepolariseerde situatie tussen voorstanders en tegenstanders en de gebruikelijke, wederzijdse stereotypen te doorbreken. De artistieke workshops moesten de getroffen gemeenschap een ander perspectief bieden op haar eigen buurt en haar identiteit. Omgekeerd, werden projectontwikkelaars en overheden gedwongen om zich te verhouden tot het persoonlijke verhaal van de bewoners.

Deze schijnbaar verfrissende aanpak kon echter niet verbergen dat Van Heeswijks kunstactie, in plaats van een radicale vernieuwing op vlak van het aanpakken van een probleembuurt zoals Nieuw Crooswijk, toch vooral de vrij bedenkelijke en conventionele herstructurering hielp accommoderen. Ook al claimt de kunstenares dat zij de beschikbare speelruimte maximaal uitbuitte om haar eigen ding te doen, ging het hele idee van het ontwerpen van een monument uit van het verdwijnen van de buurt – wat de buurt nu net fel betwiste. Zij mag dan wel opscheppen over de overwinning om de verschillende, strijdende partijen aan één tafel te krijgen en de agressie van de gemeenschap om te zetten in positieve energie. Ze mag dit zelfs als een doorbraak presenteren tegenover de traditionele activistische kunst die het spel van polarisatie, politisering en confrontatie juist volledig meespeelt. Het punt blijft dat ondanks deze zogenaamde vernieuwingen – of juist hierdoor? – de herstructuringscoalitie in Nieuw Crooswijk rustig haar gang kon gaan, nu zelfs zonder al te veel protest van de gemeenschap. In die zin is Van Heeswijks actie een voorbeeld van een vrij onkritische, naïeve omgang met de vraag van haar Ander – de overheid, projectontwikkelaars, corporaties – om haar tekort aan legitimiteit met vernieuwende oplossingen in te vullen.

Autisme als verzetsstrategie?

Wat is een meer bevredigend antwoord op de huidige situatie waarin de bestaande orde het bevredigen van de grote behoefte aan maatschappelijke vernieuwing uitbesteedt aan de kunst? Het is uiteraard altijd mogelijk voor de kunst om deze vraag straal te negeren. We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan het werk dat de Japanse kunstenaar Tadashi Kawamata maakte in de Haagse probleembuurt Transvaal op vraag van het plaatselijk kunstencentrum Stroom.(7) Deze kreeg van de gemeente de opdracht om kunstenaars specifiek werk te laten verrichten in de buurt als tegenwicht voor de verloedering tijdens de herstructurering. Terwijl de meeste kunstenaars deze taak ernstig opvatten, deed Kawamata simpelweg wat hij overal ter wereld gedaan heeft en nog steeds doet: hij monteerde een esthetisch, met sloophout getimmerde staketsel op de gevel van één van de slooppanden. Het werk zorgde niettemin voor een fikse rel tussen alle betrokken partijen in de herstructurering. Zo zagen velen het houten staketsel als een actieve bijdrage aan de fysieke en sociale verwaarlozing van de buurt tijdens de herstructurering, terwijl de kunst nu juist gevraagd was deze verloedering te sublimeren of hier een positieve invulling aan te geven.

Eerder dan hierin het bewijs te zien van de effectiviteit van een ‘autistische’ strategie – waarin de kunst haar Ander confronteert met de radicale autonomie van de kunst – om de verwachting van de samenleving te problematiseren, moeten we stellen dat de commotie rond het werk eerder plaats vond ‘ondanks’, dan ‘omwille van’, Kawamata’s onverschilligheid. Had hij het in een meer welgestelde buurt in den Haag gedaan, dan had geen haan erover gekraaid. Verder maakte de autistische stilte van zowel zijn werk als hemzelf over zijn specifieke bedoelingen het uiterst gemakkelijk voor de betrokken partijen om zijn actie in hun eigen kraam te passen. Zo werd Kawamata’s actie al snel ingebed in het herstructureringsproces als een nuttig instrument om de onuitgesproken belangenconflicten tussen de verschillende partijen naar buiten te brengen, zodat deze niet leiden tot onproductieve werksituaties en wederzijdse frustratie.

Hoe hard kunstenaars zoals Kawamata het dus ook proberen uit te sluiten: de druk voor het produceren van maatschappelijke vernieuwing blijft onverminderd bestaan en zal in de toekomst slechts toenemen, rekening houdend met de steeds schrijnender wordende tekorten op allerlei vlakken. Dergelijke radicale ontkenning van de vraag naar vernieuwing kun je kunstenaars als Jeanne van Heeswijk dan weer niet aanrekenen. Maar in dit geval is het probleem omgekeerd: een te groot respect voor deze vraag.

Van de kunst van het stellen van de juiste vraag…

Nu bestaan er ook voorbeelden van kunst die precies deze vraag zélf tot het object van discussie maken van hun acties. Denk aan het optreden van ‘architect-kunstenaar-filosoof’ Wim Nijenhuis binnen een typisch ‘kunst in de stad’-programma naar aanleiding van de aanslepende verloedering van een winkelstraat in Vlaardingen.(8) De curator in kwestie had hierbij een traject uitgezet met drie fasen, elk getypeerd met een bepaalde activiteit: ‘zien’, ‘denken’ en ‘doen’. Nijenhuis was gevraagd om de ‘denkfase’ voor zijn rekening te nemen. Eerder dan de veronderstelde functie te vervullen van degene die de vlotte overgang garandeert van de observatiefase naar de fase met concrete voorstellen, maakte hij dit verwachtingspatroon zélf tot object van zijn denkwerk. In informele gesprekken en openbare tafeldiscussies voelde hij alle betrokken partijen aan de tand over hun verwachtingen in hem als denker met betrekking tot de winkelstraat en peilde hij naar hun ware belangen in het hele programma. Ook de Vlaardingse gemeenschap zélf kreeg een aantal lastige vragen voor de kiezen in een reeks van paginagrote advertenties in plaatselijke krant. Het behoeft weinig uitleg dat dit aanhoudende vragen de positie van Nijenhuis vrij onuitstaanbaar maakte voor alle partijen.

De verdienste van deze strategie is dat, in plaats van zich direct nuttig en verdienstelijk te maken binnen een probleembuurt, de kunstenaar de vraag terugkaatst naar de maatschappij en deze dwingt haar kaarten op tafel te leggen. We krijgen hier een terugval naar één van de traditionele taken van de kunst: niet deze van probleemoplosser – wat de kunstenaar nu al te vaak is: iemand die het maatschappelijke tekort helpt dichten – maar integendeel deze van ‘vragensteller’: de kunstenaar als degene die de prangende, ongemakkelijke vragen stelt en de bestaande orde hiermee in verlegenheid brengt.

De handicap van Nijenhuis’ actie is dat het bij vragen. Hoe ongemakkelijk deze ook mogen zijn, juist in hun hoedanigheid als vragen kunnen zij gemakkelijk genegeerd worden. Of, erger nog: zij kunnen worden opgenomen in een maatschappelijk traject als de noodzakelijke fase van onverbloemde introspectie of zelfkritiek, waarna kan worden over gegaan tot het formuleren van oplossingen. De structuur zélf van het project waarbinnen Nijenhuis optrad, is hiervan het bewijs: hierin was – hoe oppervlakkig ook – een plaats ingeruimd voor de hysterie van de criticus.

… naar de kunst van het oplossen van het verkeerde probleem

De uitdaging voor de kunst vandaag is om een manier te vinden voor het problematiseren van de huidige, uiterst bedenkelijke overheveling van de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke vernieuwing naar de kunsten, die niet opnieuw inpasbaar is binnen dezelfde onderliggende machtsrelatie tussen de kunst en haar Ander, die zij wil problematiseren. In een recente actie van de kunstenaar Martijn Engelbregt kunnen we de eigenschappen van zo’n strategie ontdekken. Op het hoogtepunt van de discussie over het strenge asielbeleid van toenmalig Minister Rita Verdonk organiseerde Engelbregt een enquêteactie – onder de officieel ogende naam ‘Registratie Orgaan Nederland’ – waarin bewoners van een Amsterdamse buurt gevraagd werden allerhande informatie te geven over potentieel illegale inwoners.(9) Het spreekt voor zich dat deze kunstactie, in de stad van het Anne Frank Huis, leidde tot heel wat ophef.

Het eigene van Engelbrecht is dat hij de verwachtingen die gesteld worden aan de kunst niet in vraag stelt zoals Nijenhuis. Integendeel, zijn actie getuigt juist van een bijna totale instrumentalisering van de kunst in de vorm van een enquêtecampagne. Het subversieve van Engelbregts actie ligt op een ander vlak. Meer bepaald, in de manier waarop hij zichzelf als kunstenaar inspande voor het ‘foute’ tekort: meer bepaald, het gebrek aan een gerichte overheidscampagne in de strijd tegen illegale immigratie. Je zou ook kunnen zeggen dat Engelbregt zich richtte op het onbewuste verlangen van de politiek in het algemeen en Verdonk in het bijzonder: een strenger asielbeleid – een verlangen dat nooit als dusdanig uitgesproken wordt en steeds aan censuur onderworpen is om voor de hand liggende redenen: dergelijke expliciete geste van xenofobie zou zelfs iemand als ‘Ijzeren Rita’ haar politieke scalp gekost hebben. Op die manier legde Engelbregts actie het complete spagaat bloot tussen de zelfverzekerde, officiële retoriek van een Minister over een vol Nederland dat overspoelt wordt door kwaadwillige, profiterende vreemdelingen en het totale gebrek aan draagvlak voor dergelijk beleid op straatniveau.

In Engelbregts actie kunnen we een effectieve strategie ontwaren voor een radicale ‘kunst van het maatschappelijk tekort’: één die de vraag van de politiek om haar tekorten te verhelpen, terugzendt naar de afzender en de politiek zo confronteert met de onmogelijkheid en hypocrisie van haar eis van maatschappelijke vernieuwing aan de kunst.

(1) Aaron Betsky (e.a.), Nieuw engagement in architectuur, kunst en vormgeving, NAi Publishers, 2003.

(2) Dieter Lesage, ‘Kunst na het einde van de geschiedenis’, in: Aaron Betsky (e.a.), Nieuw engagement, NAi Publishers, 2003. Hij herhaalde deze kritiek ook in Vertoog over Verzet, Meulenhoff/Manteau, 2004.

(3) Cf. de recente overzichtstentoonstellingen van Lucian Freud in het Gemeentemuseum Den Haag.

(4)Zie Jacques Rancière, Malaise dans l’esthétique, Edition Galilée, 2004.

(5)Ook Rancière is op dit vlak uiterst voorzichtig. Hij laat de vraag open of de kunst deze politieke ruimte opnieuw kan recreëren of dat zij zich moet beperken tot het parodiëren hiervan.

(6)Voor meer informatie over dit project, zie Annet van Otterloo en Merel Willemson (red.), Het dwaallicht van Nieuw Crooswijk, Uitgeverij Veenman.

(7)Zie ook BAVO, De onverdeelde stad en haar gewillige beulen, Stroom 2003.

(8)Het programma noemde ‘Hoogstraatmaker’. Voor een verslag van Nijenhuis’ actie, zie Wim Nijenhuis, De Schaduw van het ongedachte, Episode Publishers, 2005.

(9) Zie Martijn Engelbregt/EGBG, Dit is Nederland, de Dienstcatalogus, Uitgeverij Valiz, 2006. Voor een interpretatie van Regoned in termen van de artistieke strategie van overidentificatie, zie BAVO (eds.), Cultural Activism Now. The Art of Over-Identification. Episode Publishers, 2008, p. 36.

 

Inzending voor de Prijs voor de jonge kunstkritiek 2008, categorie ‘essay’

Categories: Art

Type: Article

Share: