Article

Geloofsbelijdenis van de Vlaamse architectuur

Gideon Boie


2012, Ons Erfdeel

 

Met Rooted in the Real: Writings on Architecture verschijnt voor het eerst een bloemlezing van Geert Bekaert (1928) in het Engels. Naar eigen zeggen ontsluit redacteur Christophe van Gerrewey zo het werk van de meest bepalende architectuurcriticus van het Nederlandse taalgebied voor een internationaal publiek. De Engelstalige uitgave is ook mooi meegenomen voor de Nederlandstalige lezers, die voor het eerst een compacte en directe toegang krijgen tot een schier oeverloos oeuvre. Bekaert is een veelschrijver en zijn teksten zijn geplaatst in de meest uiteenlopende publicaties, wat ze voor een leek niet altijd even toegankelijk maakt. Terwijl zijn verzamelde werk zowat elke tekst van de auteur samenbrengt in een negendelige uitgave (samen vierduizend bladzijden) biedt Rooted in the Real een handige selectie van wat insiders beschouwen als sleutelteksten tot Bekaerts oeuvre.

 

Men zou de gevarieerde onderwerpen van Rooted in the Real onrecht aandoen door ze in deze recensie kort aan te halen. Het is interessanter om hier het redactionele kader te reconstrueren waarin de auteur verschijnt als meest bepalende architectuurcriticus van Vlaanderen. Uniek is dat Geert Bekaert als enige een persoonlijk oeuvre in de Vlaamse architectuurkritiek opgebouwd heeft. Dat is bewonderenswaardig, maar tegelijk is het symptomatisch voor het onprofessionele karakter van de architectuurkritiek. Schrijven over architectuur is in Vlaanderen een vrijetijdsbezigheid, iets wat men doet als de dagtaak voorbij is. Wat schrijvende architecten betreft, hoeft dat niet te verwonderen: zij onderhouden ook een eigen ontwerppraktijk en respecteren zo een vorm van belangeloosheid. Wel verwonderlijk is dat architectuurkritiek ook voor academici niet meer dan een vrijetijdsbesteding blijkt in de marge van het wetenschappelijke onderzoek.

 

Het succes van Geert Bekaert is – paradoxaal genoeg – het feit dat hij zijn toevlucht zocht in maatschappelijke dienstverlening, iets wat vandaag in academische kringen meewarig wordt bekeken. De teksten van Bekaert zijn ontstaan als filmscripts, krantencommentaren, opiniebijdragen in architectuurmagazines, landschapsteksten in architectuurmonografieën, lofredes bij vernissages, populaire overheidscampagnes enzovoort. In dit verband spreekt Van Gerrewey over een naadloze aansluiting van Bekaerts werk op het “zijn” van de auteur. De titels in Rooted in the Real tonen dat elke tekst een concrete aanleiding had: een toegekende prijs, een opening van een biënnale,…. Dat betekent tegelijk dat Bekaert alleen schreef over architectuur en architecten waarmee hij een persoonlijk engagement aanging. Op die manier biedt de inhoudstafel ook een soort biografische schets van de auteur.

 

Het oeuvre van Bekaert valt niet alleen samen met zijn persoon, maar ook met de architectuurcultuur in Vlaanderen. Redacteur Van Gerrewey poneert in dit verband dat Bekaert niet één bepaalde theorie aanhing en dat hij ook geen school maakte. Dat was ook niet nodig omdat zijn teksten onmiddellijk herkend werden als fundamenten van de architectuurcultuur in Vlaanderen. Men kan gerust stellen dat de zaken waar Bekaert niet over schreef, niet van tel zijn in de Vlaamse architectuurwereld. De onderwerpen van Bekaert zijn de unieke stukken architectuur van onder meer Stéphane Beel, Xaveer De Geyter, Maarten van Severen, 51N4E en Office KGDVS (Kersten Geers en David van Severen). Bekaert gaf het werk van deze heren een onderbouwing waarbij de rest bleek afsteken als een gedachteloze en vervangbare bouwproductie. De begrippen, opvattingen en denkkaders die hij hierbij hanteerde, hebben een generatie getekend. Samen vormen ze de taal waarin men in Vlaanderen tot op vandaag spreekt over architectuur.

 

Een bepalend begrip dat Bekaert introduceerde, was de “architectuur als gemeenplaats”. Het zit ook vervat in de titel van het essay waarmee deel twee van Rooted in the Real opent. In elke tekst bevraagt en bevestigt Bekaert het belang van architectuur op een alledaags niveau. Van Gerrewey situeert deze opvatting binnen de Belgische architectuurcultuur. Die bestaat, behalve de oeuvres van Victor Horta en Henry Van de Velde, slechts uit een ongedifferentieerd veld van individuele eengezinswoningen en overheidsgebouwen. In groot contrast hiermee staat de Nederlandse architectuurcultuur waarin geschiedenis geschreven is, school gemaakt werd en nog steeds grote discussies gevoerd worden. Dat is mogelijk door het groot aandeel (semi-)overheidseigendom in de steden en de publieke regulering van de bouwproductie. Trouw aan zijn Vlaamse afkomst belicht Bekaert het bijzondere karakter van elk specifiek ontwerp, waardoor zijn impliciete kritiek voor hetzelfde geld verschijnt als een gelaten glorificatie. De auteur rekende op die manier af met eerdere postmarxistische opvattingen waarin architectuur naar voren geschoven wordt als surrogaatoplossing voor maatschappelijke problemen.

 

De afwijzing van een kritische architectuur past in de moedige poging van Bekaert om architectuur te emanciperen als een volwaardige culturele discipline – wat destijds ongetwijfeld nodig was. Opmerkelijk is dat hij in deze emancipatiestrijd de architectuur een eigen wezen toedichtte, een wezen dat bovendien op zoek is naar zichzelf. Bekaert plaatste de architectuur zo op hetzelfde niveau als de taal: een onvervangbare aanwezigheid die aan alle andere menselijke bezigheden voorafgaat. Net als onze gesprekken is architectuur de substantie van de realiteit die wij dagelijks beleven. Hiermee vestigde hij een geloof dat gangbaar is in de Vlaamse architectuurcultuur: de hand van de architect is een instrument dat in nederige dienst staat van een hogere, kosmische macht op zoek naar zelfverwezenlijking.

 

Van Gerrewey verbindt deze opvattingen van een zichzelf realiserende architectuur met de katholieke achtergrond van Bekaert, die geruime tijd als jezuïet door het leven ging. Deze christelijke inspiratie vormt de basis van Bekaerts humanistische kijk op architectuur. “Wat is de taak van de architect?”, schreef hij. Zijn antwoord: het leven levendig houden. Architectuur is de aardse belichaming van het leven en doet alles wat ze kan doen om mensen in staat te stellen te bestaan. Met de introductie van deze cryptoreligieuze tautologie heeft Bekaert het fundament gelegd voor de vandaag ontluikende architectuurcultuur in Vlaanderen. Lectuur van de geloofsartikelen die in Rooted in the Real samengebracht zijn, is dan ook aanbevolen voor iedereen die zich bezighoudt met de Vlaamse architectuurcultuur.

Geert Bekaert, Rooted in the Real: writings on architecture by Geert Bekaert, onder redactie van Christophe Van Gerrewey, #87 in de reeks Vlees en Beton, vzw Editions & Productions, Universiteit Gent, 2011, 450 p.

Review gepubliceerd in Ons Erfdeel, jaargang 55, nummer 4, november 2012

Categories: Architecture

Type: Article

Share: