Article
10 dingen die je gewoon moet doen voor het ruimtelijk ontwikkelen van een topregio
BAVO
2007, Atelier Zuidvleugel
Leeswijzer
In wat volgt worden tien musts geformuleerd die een regio in staat moeten stellen om de concurrentieslag die vandaag is losgebarsten tussen regio’s overal ter wereld, met verve te doorstaan. De must-do’s betreffen stuk voor stuk wijsheden die een brede consensus genereren voor zichzelf, en maatschappelijke partijen met uiteenlopende agenda’s en principes rond zich verenigen. Zij werden gedestilleerd uit een aantal toonaangevende beleidsteksten die werden geproduceerd ten behoeve van de ontwikkeling van de Nederlandse regio ‘De Zuidvleugel’ tot een topregio. Hierbij moet het duidelijk zijn dat in een steeds meer globaliserende wereld, deze beleidslijnen in grote mate gelden voor andere regio’s. Wij presenteren deze tien musts dan ook met recht en met trots als het credo van de nieuwe generatie ruimtelijke beleidsmakers die zich dag na dag kwijt van de heilige opdracht om hun regio tot ongekende hoogtes te stuwen in het kampioenenbal van regio’s.
Bij het construeren van dit credo hebben wij de gaten in de argumentatielijnen van de beleidsteksten opgevuld, het propagandistische karakter ervan aangescherpt en de motivering, voor zover deze in gebreke bleef of slechts gefragmenteerd aanwezig was, naar beste vermogen gereconstrueerd. Mochten we hierbij de verkeerde verbindingen hebben gelegd of valse suggesties wekken, dan pleiten we verzachtende omstandigheden. De lacunes in de argumentatie verdwijnen immers in het niet in vergelijking met de hoeveelheid gaten in de beleidsteksten zelf. In de loop van het onderzoek is hierdoor zelfs de verdenking gerezen dat het discours over het ontwikkelen van een topregio precies bestaat bij gratie van deze leemtes. Het uitschrijven van deze selectie musts is dan ook gebeurd vanuit de vooronderstelling dat elke poging om deze gaten op te vullen, hoe gebrekkig ook, bijdraagt aan de verdere bewustwording van het gekunstelde karakter van het discours over het ontwikkelen van topregio’s. Rest ons nog het expliciteren van de opbouw van de tien mustdo’s.
De eerste twee musts hebben betrekking op de kern van de ruimtelijke ontwikkeling van een topregio: de internationale concurrentiepositie. Must drie tot en met vijf preciseren de benadering die hierbij moet worden gevolgd. In de volgende vier musts worden een aantal dwingende tips gegeven over de ruimtelijke ontwikkeling van de belangrijkste sectorale kwesties: wonen, bedrijvigheid, groen en infrastructuur. We sluiten af door het punt aan te raken waarop geen enkele regio – voor zover zij haar strijd naar de top serieus neemt – kan nalaten massief te investeren: haar metropolitane identiteit.
1) LAAT GEEN ENKEL BELANG DE INTERNATIONALE CONCURRENTIEPOSITIE VAN EEN REGIO IN DE WEG STAAN. ZET ONGENAAKBAAR IN OP DE SECTOREN DIE EEN TOPPOSITIE BEKLEDEN OP WERELDNIVEAU.
Voor het uitbouwen van een topregio staat of valt alles met de internationale concurrentiepositie. Deze laatste beslist immers over het vermogen van een regio om investeringen, competitieve bedrijven en getalenteerd personeel aan te trekken. Voor het verstevigen van de internationale concurrentiepositie is het dan ook een topprioriteit om in te zetten op die maatschappelijke sectoren waarmee een regio op wereldniveau kan concurreren met andere regio’s. Kosten noch moeite mogen worden gespaard om deze sectoren ruimtelijk te accommoderen. Daarnaast is het belangrijk om voorrang te verlenen aan het treffen van ruimtelijke regelingen voor sectoren die misschien nog niet tot de wereldtop behoren, maar wel de potentie hebben om uit te groeien tot heuse topmerken. Je weet immers nooit wat het volgende nieuwe ‘ding’ wordt. Dit stelt een regio in staat om bij de les te blijven en haar voorsprong te verzekeren in de toekomst.
De focus van ruimtelijke ontwikkeling op de core business van een regio, gaat echter om meer dan het aanscherpen van de internationale concurrentiepositie. Een vitale regionale economie biedt ook het stevige fundament voor een gezonde samenleving. Het succes van krachtige sectoren blijft immers niet beperkt tot zichzelf, maar straalt uit over het totale metropolitane gebied. De hoogwaardige banen die onlosmakelijk verbonden zijn met het statuut van een topregio, alsook de boost op vlak van zakelijk toerisme, zorgen voor een toename van de koopkracht in de stedelijke gebieden. De investeringen in de sterke sectoren sijpelen zo door naar de lagere échelons. Bij het ontwikkelen van een topregio hoeft men dus niet aarzelen om het gros van de aandacht en middelen te investeren in het ruimtelijk stimuleren en accommoderen van huidige of toekomstige topsectoren: niets is zo onweerstaanbaar en ‘zelfversterkend’ als succes.
Laat één ding dus duidelijk zijn: een regio wint niets met het verspillen van tijd en energie aan zaken waarin ze niet goed is en ook nooit goed zal zijn. Doet ze dit toch, dan zal de realiteit haar vroeg of laat bijbenen. De spelregels van de globale stedenmarkt zijn meedogenloos en middelmatige of zwakke regio’s worden er onverbiddelijk afgetroefd. En dat is maar goed ook, anders zou er geen vooruitgang zijn.
Specialisatie en concentratie van de middelen in enkele krachtige topsectoren is voor regio’s wat de wet van de ‘survival of the fittest’ is voor de soorten: het is deel van een natuurlijk selectieproces en een sine qua non voor vooruitgang. Elke weerstand of weerzin hiertegen is behalve zinloos, ook niet sociaal. Het is gewoon niet gezond dat de norm wordt gedicteerd door de middelmaat – laat staan door de zwakken. Daar schiet niemand iets mee op – ook de zwakken zelf niet. Enkel een systeem waarin regio’s volop inzetten op het leveren van topprestaties op wereldniveau, kan weinig succesvolle regio’s inspireren om opnieuw hun best te doen.
2) ZET JE IJVER IN VOOR EEN TOPREGIO NIET OP ECONOMIE ALLEEN. ONTWIKKEL RUIMTELIJKE KWALITEIT, LEEFBAARHEID EN SOCIALE COHESIE, ALLE ONMISBARE EN DUURZAME ACTIVA, TOT PUNTEN VAN UITMUNTENDHEID.
Er is één belangrijke uitzondering op de regel om bij het ruimtelijke ontwikkelen van een regio alle middelen te concentreren in enkele topsectoren. Het is toegestaan te investeren in zwakke en niet onmiddellijk rendabele sectoren, onder de voorwaarde dat deze eventueel een bedreiging kunnen vormen voor een duurzame groei van de belangrijkste activa. Hoe sterk een regio zich immers economisch ook mag ontwikkelen, als dit niet gekoppeld is aan een even sterke kwaliteitssprong op vlak van de ruimtelijke en groenblauwe kwaliteiten en als het samenhorigheidsgevoel van een regio niet versterkt wordt, dan trekken topbedrijven vroeg of laat weg en blijven nieuwe bedrijven weg. En terecht! Ondernemers en werkgevers zijn niet alleen bedrijfsleiders die werken aan een sterke regio, maar bovenal ook mensen die verlangen naar een aangename omgeving waar ze zich kunnen vestigen, recreëren en bovenal genieten van stedelijk en landschappelijk schoon. Voor een regio komt het er dan ook op aan om sterk te maken wat zwak is, tenminste als deze niet enkel wil doorstoten tot de wereldtop, maar dit ook op lange termijn wil kunnen volhouden.
Het laatste kan alleen door een regio op te vatten als een complex samenspel van economische, sociale, ruimtelijke en ecologische componenten. En verder, door te beseffen hoe een eenzijdige ontwikkeling van één van deze componenten niet alleen de andere schaadt, maar in de eerste plaats een noodlottige uitwerking heeft op een duurzame ontwikkeling van deze component zelf. De ketting is immers zo zwak als de zwakste schakel. Het mag duidelijk zijn dat deze ‘hele’, integrale aanpak een radicale breuk betekent met het jarenlange automatisme om alles wat geen onmiddellijke economische baten opleverde, meteen te brandmerken als een ‘blok aan het been’ en het te verwaarlozen in de ruimtelijke ontwikkeling. Vele regio’s pleegden hierdoor roofbouw op hun eigen lichaam en het was slechts een kwestie van tijd voor ze hiervan een terugslag kregen. Zoals voor het leiden van een succesvol leven, komt het dus ook bij het ontwikkelen van een regio erop aan om de juiste balans te vinden tussen alle verschillende dimensies. Laat een regio dit na, dan staat haar hetzelfde lot te wachten als de workaholic: een vroegtijdige burn-out.
Bij het strategisch ontwikkelen van zwakke aspecten moet het wel duidelijk zijn dat een ‘meer dan gemiddelde’ kwaliteit niet zal volstaan voor een regio om het succes vast te houden. Een regio moet immers concurreren met regio’s in de wereld die van nature begiftigd zijn met een unieke ligging of door hun rijke geschiedenis een uitzonderlijke architecturale identiteit of sociale cohesie bezitten. Alleen ‘het beste van het beste’ zal dus goed genoeg zijn om op deze vlakken enigszins competitief te zijn. Het is dan ook hoogdringend voor regio’s om een mentale klik te maken en – uit economisch oogpunt – zwakke aspecten te zien als potentiële punten van uitmuntendheid die haar concurrentiepositie kunnen versterken en bestendigen. Enkel een holistische aanpak garandeert dus dat zowel de economische als buiteneconomische kwaliteiten van een regio maximaal worden uitgenut ten bate van het enige dat telt voor een regio: de internationale concurrentiepositie.
3) TRACHT NIET ALLES IN EIGEN HAND TE HOUDEN. STIMULEER ZELFONDERNEMERSCHAP, TOON AMBITIE, SMEED ALLIANTIES, LEG DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAST, VERDEEL DE RISICO’S EN TREED ENKEL OP ALS HET PROCES DREIGT DICHT TE SLIBBEN.
Een regio die wil uitgroeien tot een topregio moet beseffen dat ze dit niet alleen kan. Dat regionale overheden dus de regie uit handen moeten geven aan het krachtenveld is echter niet alleen onvermijdelijk, het is ook zonder meer wenselijk! Kansen voor ruimtelijke ontwikkeling kunnen immers het beste ‘aan de bron’ gespot en uitgenut worden. Dit wil zeggen: door degenen die er dicht op zitten en er een direct belang bij hebben. Regionale overheden moeten inzien dat ze door hun ‘vogelperspectief’ niet altijd – en waarschijnlijk meer niet dan wel – in de beste positie zitten om kansen te herkennen noch de nodige kennis of juiste oplossingen in huis hebben om deze maximaal uit te buiten. Wil een regio iets te betekenen hebben op wereldvlak, dan moet zij haar bevoegdheden afbouwen tot een strikt minimum en bewegingsruimte scheppen voor allerlei stakeholders om initiatieven te ontwikkelen. Waar het op aan komt is om ten gepaste tijde de goede ideeën die zich aandienen en de toegevoegde waarde van ontwikkelde initiatieven af te tappen.
Regionale autoriteiten moeten er vanuit gaan dat als je eenmaal het krachtenveld de verantwoordelijkheid geeft over de eigen leefwereld, deze heel goed bij machte is om de aanwezige kansen zelf te ontwikkelen. Ondernemerschap is immers een aangeboren menselijke kwaliteit – die echter wel de kans moet krijgen om zich voluit te ontwikkelen.
Als de geschiedenis iets heeft aangetoond, dan is het wel dat niets meer verlammend werkt voor de ondernemersgeest dan een autoriteit die zijn wil op onflexibele wijze van bovenaf oplegt. Een dergelijk bestuur snijdt zijn eigen bloedsomloop af, want nogmaals: het leveren van topprestaties staat of valt met het creëren van mogelijkheden voor het krachtenveld om mee te denken en mee te doen. Bonus hierbij is dat eenmaal de maatschappelijke en private partijen stevig ingebed zijn in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen, zij zich niet langer gemakkelijk kunnen terugtrekken zonder dat ze zelf een goede opportunity mislopen. Ondernemerschap creëert zo een gevoel van samenhorigheid en medeplichtigheid rond de natuurlijke ambitie van elke regio om uit te groeien tot een topregio.
Het stimuleren van ondernemerschap moet wel steeds gebeuren binnen realistische verwachtingen. Hoe groot het zelforganiserende vermogen van een regio ook is, deze is nooit zo groot dat er geen noodzaak is voor een krachtdadige overheid die op het juiste moment inspireert, prikkelt, stuurt en waar nodig intervenieert. De overheid moet een platform creëren waar belanghebbenden hun wederzijdse agenda’s kunnen kortsluiten en allianties smeden. Zij moet waken over de werkbaarheid van processen door de verantwoordelijkheden duidelijk vast te leggen en risico’s duidelijk te expliciteren. Ook moet zij tussenbeide komen als de ontwikkelingen in lange, stroperige processen dreigen te verzanden. Maar bovenal komt het erop aan ambitie te tonen en het krachtenveld te inspireren om de lat steeds hoger te leggen. Kortom, allemaal zaken waar de overheid van oudsher goed in is. De beleidsmaker van de toekomst is dus iemand die enerzijds massaal bevoegdheden uitbesteedt, doch tegelijkertijd meer dan ooit aanwezig is in het bewaken van het algemene belang: het veroveren en behouden van een pole position op de globale stedenmarkt.
4) DENK NIET IN TERMEN VAN GROTE LIJNEN. STREEF STEEDS NAAR MAATWERK, EEN GEBIEDSGERICHTE AANPAK EN PROJECTSPECIFIEKE ARRANGEMENTEN DIE JE IN STAAT STELLEN EEN BEPAALD GEBIED IN HAAR TOTALITEIT UIT TE NUTTEN.
Wil een regio meespelen binnen het selecte clubje van globale topregio’s, dan ontkomt ze er niet aan om met de voeten in de klei te gaan staan. Ruimtelijke opgaven zijn immers geen abstracte rekenoefeningen, maar zijn ingebed in een complex veld waarin sociale, politieke en economische krachten elkaar voortdurend en in steeds wisselende configuraties doorkruisen. Een ruimtelijk beleid op grote lijnen heeft geen of nauwelijks greep op dit immer mobiele veld. De steeds provisoire samenstelling en complexiteit van het krachtenveld verdraagt geen grootschalige meerjarenplannen meer – als dit al ooit anders was – en maakt ruimtelijke ontwikkeling tot het permanent sleutelen aan een draaiende motor. In de ruimtelijke ontwikkeling van een regio moet het idee van ‘één maat voor allen’ dus voorgoed naar het rariteitenkabinet van de geschiedenis worden verwezen. Zoniet verliest een regionale overheid vroeg of laat de macht over het stuur en kan ze haar doel – het versterken van de internationale concurrentiepositie – op haar buik schrijven.
Elke regio die wil doorstoten tot de top moet dus vrede nemen met het feit dat enkel lokale en tijdelijke waarheden in staat zijn om vat te krijgen op het maatschappelijke veld, deze laatste te mobiliseren en zo legitimiteit te verwerven. Ruimtelijke ontwikkeling is hierdoor in essentie maatwerk. Dit betekent echter niet dat het ruimtelijke beleid zich vanaf nu kan veroorloven minder grondig of integraal te opereren. Integendeel, per gebied en project moet een zo compleet mogelijke dwarsdoorsnede worden gemaakt van de verschillende lagen, knooppunten, belanghebbenden, conflicten, kapitaal- en goederenstromen, enzovoorts. Het idee van een totale dekking van het ruimtelijke veld moet niet opgegeven worden, maar herdacht worden in termen van lokale en tijdelijke totaalplannen. Door een lokale totaalscan kan de regionale overheid per project de speelruimte voor specifieke interventies aftasten en het potentiële draagvlak hiervoor uittesten.
Wil een regio haar ruimtelijke activa maximaal uitnutten, dan is het dus zaak om per gebied en project nauwgezet de juiste scope te bepalen, dit zowel ruimtelijk – op vlak van reikwijdte – als in de tijd – op vlak van geldigheidsdatum. Dergelijke scope-optimalisatie biedt het voordeel dat de precieze afbakening van elke ingreep in tijd en ruimte misverstanden voorkomt tussen de partners en betrokkenen over de praktische implicaties ervan. Door de duidelijkheid die wordt geschapen, worden eventuele weerstanden weggenomen en smelten starre vooroordelen al snel als sneeuw voor de zon. Dit opent een conceptuele ruimte waarin voorheen ondenkbare oplossingen en allianties bespreekbaar worden. Dit ‘out of the box-denken’ biedt dan weer allerlei voordelen zowel op het vlak van ruimtelijke innovatie en kwaliteit, als het rendement van het ruimtegebruik, de optimale vervlechting van functies en zelfs de financiële arrangementen. Laat hier dus geen twijfel over bestaan: als scope-optimalisatie niet hoog in het vaandel staat, dan mag een regio haar droom om door te breken tot de kleine kring van topregio’s wel vergeten.
5) ORGANISEER JE IN EEN NETWERKSTRUCTUUR. CREËER LICHTE EN FLEXIBELE SAMENWERKINGSVERBANDEN WAARBINNEN DE VERSCHILLENDE NETWERKONDERDELEN HUN INDIVIDUELE KERNKWALITEITEN MAXIMAAL KUNNEN UITBUITEN.
Dat grote plannen hopeloos uit de tijd zijn en enkel maatoplossingen nog werken als het aankomt op het ontwikkelen van regio’s, betekent allerminst dat de hogere schaal volledig is afgeschreven. Integendeel, om de zo belangrijke schaalsprong in ambities door te voeren die doorsnee metropolitane regio’s onderscheidt van regio’s die ook op wereldschaal willen meespelen, is het een must om zich te organiseren als één groot, geïntegreerd netwerk. Dit geldt dubbel voor regio’s die bestaan uit verschillende stedelijke economieën, die geen van allen groot of krachtig genoeg zijn om voorzieningen van wereldniveau te kunnen dragen. Dergelijke versnippering kan een ernstige rem zetten op het ambitieniveau van een regio, omdat het creëren van dergelijk topmilieus een beslissende voorwaarde is voor haar concurrentievermogen.
Een regio met topambities heeft dus weinig te kiezen, ze moet opereren op een hoger niveau: dit van de stedelijke netwerken. Dit biedt ontelbare voordelen. Het vergroot het draagvlak en rendement van zowel bestaande als nieuwe voorzieningen doordat de voorziene infrastructuur intensiever benut wordt. Hierdoor kunnen ook sneller nieuwe investeringen tot stand komen. Het genereert de benodigde massa en agglomeratievoordelen waarmee internationale bedrijvigheid kan worden aangetrokken. De schaalsprong voorkomt tenslotte dat lokaal opererende spelers inslapen of gemoedelijk meeliften op het succes van anderen. In een netwerk wordt ieder verplicht om de eigen agenda af te stemmen op deze van de anderen en om zichzelf samen met anderen te ontplooien.
Voor het oogsten van al deze voordelen, dienen de gemeentes en steden die deel uitmaken van de regio nauwgezet de eigen kernactiviteiten en kernkwaliteiten te identificeren. Deze identificatie moet uiteraard in afweging en overleg gebeuren met de kwaliteiten van de andere partnersteden en regio’s. Het hogere doel van deze collectieve afweging is om een gezamenlijke portfolio samen te stellen, een ‘best of’ van alle punten van uitmuntendheid van de afzonderlijke delen, die meer is dan de som van haar delen en waarmee de regio zich krachtig en strijdvaardig kan profileren op de marktplaats van globale regio’s.
Het spreekt voor zich dat het ontstaan van een nieuwe centrale, zware bestuurslaag op netwerkniveau tegen elke prijs moet worden tegengegaan. Regionale netwerken bieden slechts concurrentievoordelen als zij licht en flexibel blijven en elk onderdeel zijn eigen autonomie, positie en identiteit behoudt en zelfs versterkt. Zoals bij elk groepsgebeuren is het collectieve belang het meeste gediend bij een situatie waarin ieder uitgaat van eigen kracht en radicaal inzet op zijn individuele sterktes. De onzichtbare hand van de competitie zorgt dan vanzelf voor het uitbalanceren van de punten van uitmuntendheid. Een hogere bestuurslaag is dus slechts verdedigbaar als een collectief overlegorgaan dat dit natuurlijke selectieproces aanmoedigt en begeleidt. Enkel dergelijke minimaal gereguleerde competitie waarborgt de slagkracht van zowel de eigenheid van de afzonderlijke onderdelen als van het hele netwerk.
6) DIFFERENTIEER DE WOONMARKT ZODAT IEDEREEN AAN ZIJN TREKKEN KOMT. BREIDT HIERTOE VOORAL HET WONINGAANBOD UIT IN HET MIDDEN- EN TOPSEGMENT VAN DE MARKT EN HERSTRUCTUREER DE EENZIJDIGE WOONMILIEUS AAN DE ONDERKANT.
Elke regio die op lange termijn een koppositie wil bezetten, moet het voorzien van woningen in het topsegment van de markt tot haar eerste prioriteit verheffen. Een andere mogelijkheid is er gewoon niet om multinationale topbedrijven en hun hooggeschoolde, getalenteerde werkkrachten aan te trekken en aan zich te binden, wat de meest bepalende factor is voor de regionale concurrentiepositie. Regio’s mogen zich in geen geval laten afschrikken door de hoge wooneisen van deze groepen die worden bepaald op een globaal niveau en hierdoor uiterst specifiek en verfijnd zijn, variërend van supermetropolitaan tot superlandelijk. Een regio die de boot niet wil missen, moet dus een tweetoppige strategie hanteren op het gebied van woonaanbod: aan de ene kant moet zij hoogkwalitatieve woonmilieus in het groen van het genre landgoed mogelijk maken, aan de andere kant dient zij te voorzien in luxeflats en stedelijke villa’s, dit in de stadscentra en bij infrastructurele knooppunten.
De differentiatie van de wensen van de woonconsument is echter allerminst een fenomeen exclusief voor de bovenklasse. De opmars van een samenleving van hybride leefstijlen gaat gepaard met een explosie aan uiterst specifieke woonverlangens op alle échelons. Dit mag onder geen beding gezien worden als problematisch door de verkorte actualiteitswaarde van het woningaanbod, de versnelling van de destructiecyclus of het neveneffect van woonverdringing. Woondifferentiatie bevrijdt het wonen uit haar oude, traditionele keurslijf en genereert een nieuwe dynamiek op de woonmarkt. En zoals biodiversiteit een bron van levendigheid en stimulans is binnen natuurlijke ecosystemen, zo geldt het ook voor de woonmarkt: permanente verjonging, doorstroming en vernieuwing van het woningaanbod zijn motto’s die zonder meer getuigen van een positieve, affirmerende kijk op het regionale gebeuren.
Laat het dus duidelijk zijn dat een té egalitair, uniform woonaanbod leidt tot allerhande onnatuurlijke, beklemmende situaties, zoals kleine huishoudens die te grote huizen bezetten of allochtone gezinnen die samenhokken in goedkope woningen in centrumlocaties. De woonimmobiliteit van deze groepen saboteert het marktmechanisme van vraag en aanbod dat van nature leidt tot variatie. Deze tendens ontzegt een regio zo van haar broodnodige levensimpuls: de meer efficiënte spreiding van kansarme bevolkingsgroepen over het stedelijke oppervlak en de terugkeer die dit mogelijk maakt van de midden- en bovenklasse naar de stad. Bovendien zet het ook een rem op de zelfontwikkeling van deze groepen zélf, doordat ze zichzelf hopeloos vast rijden in perspectiefloze woonsituaties.
Een metropolitane regio moet de revitalisering van haar woonmarkt daarom onverstoorbaar doorzetten, ook al betekent dit het systematisch inbreken in eenzijdige woonmilieu’s. Dat het inzetten van deze middelen op wat verzet stuit, is begrijpelijk. Ruimtelijke ontwikkelaars mogen zich echter niet van hun stuk laten brengen: in het licht van de mogelijke voorsprong die een regio hiermee kan uitbouwen op haar concurrenten, zullen zelfs de grootste sceptici moeten onderkennen dat het differentiëren van de woonmarkt een machtig wapen is. Hoe groot de aanvankelijke sociale offers ook mogen zijn, differentiatie versterkt de internationale concurrentiepositie van een regio en alle groepen pikken daar vroeg of laat een graantje van mee.
7) ONTMENG DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN BEDRIJVIGHEID. VERMENG DEZE VERVOLGENS TOT NIEUWE, VERFRISSENDE COMBINATIEFORMULES EN BUIT DEZE UIT ALS NICHE OP DE GLOBALE MARKTPLAATS VAN REGIO’S.
Het behoeft geen betoog dat er een noodzakelijke relatie bestaat tussen het vermogen van een regio om kwalitatief hoogstaande ruimte voor bedrijvigheid aan te bieden en haar internationale concurrentiepositie. Veel urgenter is dat regio’s moeten inzien dat het hierbij niet langer simpelweg mag gaan om het ruimtelijk accommoderen van bedrijvigheid in zijn algemeenheid. Precies doordat bedrijvigheid lange tijd onder één noemer werd geplaatst, zitten regio’s vandaag opgescheept met tal van ongemakkelijke, uitzichtloze situaties waarin bedrijven hun terreinen ontgroeid zijn, doch geen enkele bewegingsvrijheid hebben om door te groeien. De gevolgen van deze ruimtelijke inefficiëntie zijn navenant, niet alleen op het vlak van investeringen, maar ook qua veiligheid en integratie. Het mag duidelijk zijn dat dergelijke ongezonde toestanden fataal zijn voor het competitieve karakter van een regio. Het is dan ook noodzakelijk om elke tendens tot veralgemenisering krachtdadig naar het rijk der fabelen te verwijzen.
Het minutieus in kaart brengen van de behoeftestructuur en randvoorwaarden van verschillende types bedrijvigheid met het oog op het ontmengen ervan, moet een permanente activiteit worden van elk regionaal bestuur met ambities. Dit geldt dubbel met betrekking tot de huidige doorstart van de economie naar postindustriële vormen van bedrijvigheid. Hoe kunnen we kennisintensieve of creatieve ondernemingen nog langer op gelijke voet behandelen als de traditionele bedrijvigheid? Het komt er integendeel op aan om zware types bedrijvigheid te isoleren in goed ingebufferde locaties, zodat ruimte vrijkomt voor het vermengen van lichte vormen van bedrijvigheid op een aanvullende, synergetische manier. De hybride doch complete pakketten stedelijkheid die zo ontstaan zijn een ideale springplank voor regio’s om de grote sprong voorwaarts te maken naar de nieuwe economie.
Deze gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling van bedrijvigheid stelt ons tevens in staat om een einde te maken aan het schandelijke jarenlange cordon sanitaire rond arbeid en productie. De ruimtelijke vervreemding van een zo essentieel onderdeel van het sociale weefsel heeft immers aanleiding gegeven voor tal van pathologieën die meer kwaad dan goed doen aan het metropolitane groeiproces. Het ontwarren van vormen van bedrijvigheid is de noodzakelijke voorwaarde om de schijnbaar tegengestelde stedelijke programma’s als productie en wonen te reïntegreren. Dit komt ten goede van iedereen. Zo veroorzaakt het terug inmengen van kleine bedrijvigheid in grootstedelijke woonbuurten een boost qua werkgelegenheid en socio-economische weerbaarheid. Ook biedt het een broodnodige impuls op mentaal vlak, immers: zien ondernemen, doet ondernemen! En tenslotte, stelt het stedelijke ontwikkelingsbedrijven in staat om de vandaag zo cruciale creativiteit af te tappen van hybride en broeierige stadsmilieus.
Het ontmengen van bedrijvigheid, en met name het uitplaatsen van zware, hinderlijke, extensieve bedrijvigheid, biedt tenslotte ook andersom unieke mogelijkheden om woonprogramma’s te voorzien in bedrijvenzones. Dit geldt in het bijzonder voor binnenstedelijke bedrijventerreinen, waar vaak reeds op spontane wijze een spannende mix is ontstaan van alternatieve lifestylegemeenschappen, creatieve bedrijfjes, en oudere, traditionele bedrijven. Het is van levensbelang voor regio’s om deze nieuwe, experimentele combinatieformules te intensifiëren, te formaliseren en door te vertalen naar andere plekken. In het licht van de vele win-win-situaties die kunnen worden ontsloten, is er geen enkele reden meer om niet na te denken over het combineren van bedrijvigheid, wonen, recreatie, groen, leisure of cultuur. Als regionale planners hun zelfaangeprate normen even naast zich neer leggen, zullen ze zien dat dergelijke niches een regio met durf in staat stellen steeds een stap voor te blijven op haar concurrentie.
8) BEHANDEL NATUUR EN GROEN NOOIT ALS EEN ONAANTASTBARE WAARDE. ONTWIKKEL DEZE IN SAMENSPRAAK MET MARKTPARTIJEN TOT TOEGANKELIJKE, ROBUUSTE, ASSERTIEVE EN COMPETITIEVE TOPMILIEUS.
In een tijd waarin het zo felbegeerde, hooggekwalificeerde personeel over de hele wereld rondshopt op zoek naar aantrekkelijke woonwerkplekken, rest een topregio geen andere optie dan haar groene activa volop in de strijd te gooien. De aanwezigheid van hoogkwalitatieve groenvoorzieningen en groengebieden vervult immers een sleutelrol in de race voor het aan zich binden van toptalent. Groen vormt een onmisbare aanvulling op diens vluchtige en gestresste levensstijl. Een regio moet hiertoe onverbiddelijk afrekenen met de oude reflex om natuur en groen te behandelen als onaantastbare waarden. Dit leidde tot verstikkende situaties waarbij harde contouren rond het groen werden opgetrokken waarbinnen alle niet-groene activiteiten werden geweerd. Het hoeft weinig uitleg dat het groen, eenmaal ze met de rug naar de samenleving komt te staan, haar eigen graf delft. Hoe kan er een maatschappelijk draagvlak ontstaan om de toenemende verrommeling van het groen een halt toe te roepen, als het groen compleet ontoegankelijk is gemaakt?
Regionale overheden moeten het groen mobiliseren in hun strijd om de regio te laten doorstoten tot het selecte clubje topregio’s door het groen meer toegankelijk, robuust en assertief te maken. Groen moet binnen handbereik worden gebracht van de stedelijke menigtes en hun behoefte om op gezette tijden te onthaasten en te herbronnen, maximaal accommoderen. Dit is de enige kans om de groengebieden in metropolitane regio’s te vrijwaren van verrommeling en zo de vernietiging van een onmisbare vorm van kapitaal voor een regio tegen te gaan. Om de behoeftes van de stedelijke massa’s te bevredigen moeten groengebieden meer robuust en weerbaar worden gemaakt. Een regio moet het krachtenveld tenslotte steeds opnieuw overtuigen van de waarde van groengebieden en moet haar tot exploitatie en consumptie verleiden.
Een regio moet tevens korte metten maken met de stigmatisering van natuur als een bodemloze put waar voortdurend geld moet worden ingepompt. Dit stigma is het gevolg van de jarenlange tendens om natuurgebieden te markeren als ‘no-go area’. Hierdoor kregen zij nooit een eerlijke kans om zich economisch te ontwikkelen. Uit de dagelijkse levenservaring weten we allemaal dat niets of niemand voor eeuwig kan blijven rekenen op de goede wil van anderen, zonder iets terug te bieden. Om tot een meer duurzame regeling te komen, moet daarom dringend worden gebroken met het tegen elkaar opzetten van natuur en economie – van groen en rood. Het is de plicht van een regio om duidelijk te maken dat het hier uitdrukkelijk niet gaat om een ‘of/of’-verhaal. Eerder het tegendeel is het geval. Denk maar aan de ongelooflijke aantrekkingskracht op de woonconsument van exclusieve woonwerkmilieus in groengebieden, in de vorm van nieuwe landgoederen bijvoorbeeld.
Niet langer groen versus rood, maar groen door rood en met rood moeten dus de leidinggevende strijdliederen worden van een competitief regionaal groenbeleid. Hierbij is het zaak om marktpartijen reeds in een vroeg stadium in het proces te betrekken. Zo kan in een open en ondogmatische sfeer worden gezocht naar combinaties met rode programma’s die de latente waarde van het groen maximaal aanboren en uitnutten. Alleen deze werkwijze is in staat om natuur en groen onderdeel te laten zijn van de ruimtelijke ontwikkeling en deze te transformeren van vormen van dood kapitaal tot centrale motoren van de steile opgang van een regio op de ladder van topregio’s.
9) GEEN ENKELE VERVOERSOPLOSSING IS ZALIGMAKEND. ENKEL MULTIMODALE VERVOERSNETWERKEN KUNNEN EEN PERMANENTE DOORSTROMING EN BEREIKBAARHEID GARANDEREN EN DE REEDS GEDANE INVESTERINGEN MAXIMAAL UITBUITEN.
Om het concurrentievermogen van een regio op te drijven tot het maximum, is een goede en betrouwbare bereikbaarheid één van de allerbelangrijkste handvaten. Bereikbaarheid is een cruciale voorwaarde voor het integreren van de verschillende stedelijke economieën, het scheppen van een draagvlak voor topvoorzieningen en gespecialiseerde diensten en het vergroten van de agglomeratievoordelen voor internationale bedrijven – om maar de meest voor de hand liggende zaken te benoemen. Een betrouwbaar en fijnmazig vervoersysteem accommodeert echter tevens de veeleisende mobiliteitsbehoefte van de kosmopolitische netwerkmens op vlak van wonen, werk, ontspanning en vriendschappelijke contacten. Kortom, wat het bloedvatenstelsel is voor het menselijke lichaam, dat is het vervoerssysteem voor een topregio. Enkel een permanente mobiliteit op alle niveau’s kan de dynamiek en weerbaarheid van een regio garanderen.
Juist het vitale belang van mobiliteit voor een topregio vereist dat men voorgoed de stekker trekt uit de ideologisch gestuurde strijd tussen koning auto en een gefetisjeerd openbaar vervoer. Het is niet moeilijk om te zien hoe beide oplossingen uitgaan van hetzelfde, maar verkeerde uitgangspunt. Beide gaan immers nog uit van de loze gedachte dat het vervoersgedrag van mensen kan gemaakt worden. De enige, correcte houding ten opzichte van de verschillende vervoersystemen is daarentegen de aanvaarding van het inzicht dat noch het ene systeem, noch het andere alleenzaligmakend is, en dat de kansen liggen in de slimme combinatie van oplossingen. Het komt er op aan om te werken aan gecombineerde, multimodale netwerken van bus, auto, trein, fiets, metro, lightrail en tram, met vlotte overstapmogelijkheden van het ene op het andere netwerk.
Het differentiëren van de doelgroepen van hetproduct ‘mobiliteit’ is hierbij essentieel. Er bestaat immers niet langer één, algemene gebruiker als het op bereikbaarheid aankomt, maar een veelvuldigheid van groepen consumenten, elk met hun specifieke eisen en verlangens op vlak van frequentie, comfort en betrouwbaarheid. Het is niet meer dan normaal om verschillende vervoerssystemen te ontwikkelen die op het lijf geschreven zijn van deze groepen. Dat hierbij opnieuw een klasseverschil wordt geïntroduceerd op vlak van vervoer, moet worden aanvaard als het natuurlijke resultaat van de pluralistische, vaak onverenigbare eisen die groepen stellen aan mobiliteit. Een CEO vindt nu eenmaal andere zaken belangrijk aan zijn vervoer, dan een gewone werknemer. Dit klasseverschil sluit bovendien de mogelijkheid niet uit van een win-win. Integendeel zelfs! Door de aanleg van snelle, exclusieve treinverbindingen tussen regio’s komt er extra capaciteit vrij die kan worden uitgebuit voor het doorvoeren van een kwaliteitsprong van het interregionale mobiliteitsnetwerk.
Deze sprong is echter slechts mogelijk als een regio komaf maakt met de oude cultuur om steeds opnieuw op de proppen te komen met nieuwe, fantastische, maar vooral gelden tijdverspillende vervoersinfrastructuren. Regio’s moeten de mobiliteitswinst integendeel halen uit het meer intensief uitnutten van de bestaande netwerken, het aanleggen van nieuwe, strategische knopen alsook het wegnemen van knelpunten. De capaciteit van de bestaande infrastructuur, als een reeds gedane investering, wordt hierdoor gemaximaliseerd. Een duurzaam mobiliteitsplan is er dus één die de investeringen uit het verleden op inventieve wijze benut zodat zij zichzelf beginnen terug te betalen.
10) PROFILEER TENSLOTTE SCHERP DE RUIMTELIJKE IDENTITEIT. BUNDEL DE VERSTEDELIJKING, PROMOOT DE SPECIFIEKE KWALITEITEN VAN HET TUSSENLAND EN BENUT DE GESCHIEDENIS ALS IDENTITEITSDRAGER.
Voor een regio is het gewoonweg een kwestie van overleven om haar ruimtelijke identiteit scherp te profileren of deze identiteit van tijd tot tijd, als haar marktwaarde uitgewerkt is bijvoorbeeld, opnieuw uit te vinden. Want over één ding zijn we het allemaal eens: een sterke ruimtelijke identiteit is één van de meest substantiële en kostbare assets voor een regio om te scoren op de stedenmarkt. Dit is met name urgent tegen de achtergrond van de oprukkende sprawl die regio’s in hoog tempo omtovert in eindeloos uitgespreide, monotone en gefragmenteerde landschappen. En dan praten we niet alleen over de negatieve effecten voor de buitengebieden, die verrommelen tot halfslachtige entiteiten, maar ook voor de steden zelf, waar de lage dichtheid en eenvormigheid van de nieuwe ontwikkelingen een gevoel van ontstedelijking produceert. Voor elke regio met gezonde ambities moet het beeld van dergelijke nevelstad, waarin een kat haar jongen niet meer kan vinden, gelden als een regelrecht doemscenario. Wanneer een regio zich eenmaal overgeeft aan het idee dat verrommeling een kwaliteit kan zijn, mag ze wel een punt zetten achter haar droom om toptalenten en topbedrijven naar haar stad te lokken.
Regio’s moeten dus met het oog op ruimtelijke identiteit dringend een einde maken aan haar misplaatste angst om scherpe grenzen te stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Ze mogen geen seconde langer wachten met het vastleggen van gebieden waar de verstedelijking moet worden geconcentreerd en waar de verstedelijking omgekeerd schaars moet worden gehouden. Enkel dergelijk duidelijk op identiteiten gebaseerd bundelingsbeleid is een effectief wapen tegen de erosie van stedelijkheid in het rampzalige nevelstadscenario. Hoe gevoelsmatig iets als grootstedelijke buzz immers ook is, het bezitten van deze X-factor is een onmisbare troef voor een regio binnen de internationale concurrentieslag. Om dezelfde redenen is ook een harde aanpak van de verrommelde tussengebieden, door duidelijke keuzes te maken, een absolute must. Alleen zo kan de specifieke ruimtelijke identiteit van het tussengebied scherp in de markt worden gezet en maximaal worden uitgenut voor het ontwikkelen van hoogstaande milieus.
Het belang van de geschiedenis voor het profileren van een regio mag hierbij niet onderschat worden. Steden ontstonden als sterk gearticuleerde eenheden in een voor het overige groen en agrarisch cultuurlandschap. Dit gaf de stad een iconische kwaliteit, die in de geheugens van verschillende generaties gegrift staat en voor velen een sterk identificatiepunt vormde in hun dagelijkse leefwereld. Door de stedelijke sprawl gaat deze hoge logowaarde van de stad verloren, om maar te zwijgen van de bijhorende oriënterende functie. Een heuse identiteitscrisis dreigt te ontstaan, niet alleen bij de massa die elke richting dreigt te verliezen, maar ook bij de regio als geheel die elk imago ontbeert. Vandaar de noodzaak om de ruimtelijke ontwikkeling van een regio in te bedden in een grotere historische ontwikkeling. Als een regio eenmaal deze historische drager verloren heeft, dan zit er niets anders op om deze historische continuïteit desnoods te simuleren.
Een regio moet dus in haar ontwikkeling zuinig omspringen met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en historische identiteitsdragers. We moeten ons dringend bewust worden over de kostbaarheid, ja zelfs het onvervangbare karakter van milieus met een sterke identiteit. Want eenmaal deze weg zijn, zijn ze weg. Het kost dan extra moeite en vooral investeringen om iets nieuw in de markt te zetten. Laat ons dus goed inprenten dat ruimtelijke identiteit en historische continuïteit een duurzame vorm van kapitaal is die, mits men hierop voluit inzet, een regio de kans biedt om haar succes voor lange tijd vast te houden.
Het Atelier Zuidvleugel is een initiatief van de Provincie Zuid-Holland. Partners zijn de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam, de gemeente Den Haag, het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, het Ministerie van VROM en de kennisprogramma’s Habiforum en Transumo
—
Bibliographic entry:
BAVO, “10 dingen je gewoon moet doen voor het ruimtelijk ontwikkelen van een topregio,” in Netwerken in Zuidelijk Holland: 1000 dagen Atelier Zuidvleugel, ed. Verena Balz et al. (The Hague: Provincie Zuid-Holland, 2008).
Categories: Urban planning
Type: Article